Komende evenementen

Jongeren in Europa: verontwaardig u !

door Herman Michiel, mei 2014

Deze bijdrage werd geschreven voor het tijdschrift Global, blad van de Kring voor Internationale Betrekkingen (KIB), een  interfacultaire studentenvereniging aan de Katholieke Universiteit Leuven.

Ik heb geen Master in de Europese studies, ik bereid geen doctoraat voor over The Future of European Economic Governance, studenten politieke wetenschappen zullen veel beter dan ik de institutionele veranderingen kunnen opnoemen die het Verdrag van Lissabon meebracht voor de Europese Unie. Ik ben medewerker van een bescheiden vrijwilligersinitiatief: Ander Europa (www.andereuropa.org), dat in het Nederlandse taalgebied probeert kritische analyses te brengen over het Europees beleid. We doen dat niet vanuit een journalistieke of intellectuele bevlogenheid, maar met de bedoeling bij te dragen aan het verzet tegen de huidige Europese Unie.

Verzet tegen de EU… Is het dan niet merkwaardig dat een medewerker van de Leuvense Kring voor Internationale Betrekkingen me voorstelde een bijdrage te schrijven voor een themanummer van Global, gewijd aan de Europese verkiezingen 2014? Produceert dit soort kringen dan niet steevast de volgende generatie kritiekloze eurocraten? Blijkbaar niet. Het contact ontstond trouwens via een bijeenkomst in Leuven, onder de titel “Open je blik op Europa”, ingericht door de ACV-jongeren, waar ik een weinig verheffend beeld van de Europese Unie  schetste. Vond een aspirant-diplomaat het dan toch de moeite om zijn avond door te brengen onder vakbondsmilitanten? Blijkbaar wel, en het is dan ook met veel genoegen dat ik de uitnodiging aanneem om de visie van Ander Europa op de Europese Unie en haar beleid uiteen te zetten. Ik heb daarbij een publiek van politiek-geïnteresseerde jongeren voor ogen, die een meer dan gemiddelde kennis van de Europese instellingen hebben, maar gemiddeld ook meer beïnvloed worden door de EU-ideologie. De opbloei van de European Studies aan de universiteiten heeft zeker voor contingenten Europese professionals gezorgd, maar of daarmee ook een opbloei van de kritische reflectie op het Europees gebeuren tot stand kwam is eerder twijfelachtig. Vaak focussen dergelijke Studies zich op (liefst kwantificeerbare) deelaspecten, ze verwarren een juridisch bouwsel met de sociale realiteit, of bekijken Europa vanuit de donkerblauw gekleurde bril van de neoliberale ideoloog. Maar, zoals de cursus filosofie ons leerde, das Wahre ist das Ganze. Het verwijt aan de universitaire, European Studies-visie op Europa is niet dat ze ‘eenzijdig wetenschappelijk’ is, maar dat ze net door ganse stukken realiteit achterwege te laten onwetenschappelijk is. Het mag dan ook niet verbazen dat de Europese elites zich – vaak te goeder trouw – afvragen waarom die Europese bevolking hen zo weinig begrijpt…

Democratisch deficit?

Laat me deze boude beweringen toetsen aan het voorbeeld van het zogenaamd ‘democratisch deficit’ van de EU. De term zelf is niet neutraal; hij suggereert dat het een kwestie van wat correctie is om een honderdprocentige democratie te bereiken: nog wat meer medebeslissing voor het Parlement, wat meer transparantie bij de Raadsvergaderingen, voor de meest veeleisenden zelfs parlementair wetgevend initiatiefrecht. Ik wil het belang van deze kwesties niet minimaliseren; een ‘wetgevend lichaam’ dat geen wetsvoorstellen kan doen maar deze moet ontvangen van een onverkozen orgaan (de Commissie) kan bezwaarlijk het centrum van een democratisch bestel zijn. Toch blijft de theorie van het democratisch deficit blind voor de olifant in de kamer: hoe zou een regime democratisch kunnen zijn als het zijn burgers uitlevert aan de eisen van de financiële markten? Als de eurocrisis één ding duidelijk gemaakt heeft, is het toch dit: de Europese (Monetaire) Unie heeft een blind vertrouwen in de werking van ‘de markt’, en het grootste wantrouwen in de werking van politieke overheden. Om zijn overheidsschuld te financieren kan een lidstaat geen beroep doen op de Europese Centrale Bank. Deze lidstaat is verplicht daarvoor langs te gaan bij de privébanken, die blijkbaar wel voldoende vertrouwenswaardig zijn om bij die Europese Centrale Bank te lenen. Dat lenen gebeurt dan bijvoorbeeld aan een intrest van 1% of minder, terwijl de lidstaat – al naar gelang zijn rating – 3%, 5% of nog veel meer betaalt. Dat dergelijke institutionele regelingen incompatibel zijn met een democratische gang van zaken werd ook zonneklaar geïllustreerd doorheen de eurocrisis. In Griekenland, Portugal, Ierland, Cyprus werden de politieke beslissingen niet langer genomen door de verkozen instanties, maar door een Trojka (vertegenwoordigers van de Europese Commissie, Europese Centrale Bank en Internationaal Muntfonds) die in het Europees verdragsrecht geen enkele plaats heeft.

Wie waarde hecht aan een democratische Europese samenleving, moet in de eerste plaats die samenleving zoveel mogelijk afschermen van de financiële machten, en meer algemeen, van de marktlogica. Het relatieve succes van de naoorlogse West-Europese ‘welvaartstaat’ tijdens de ‘Golden Sixties’ had precies daarmee te maken dat de kapitalistische logica weliswaar niet opgeheven werd, maar wel voor een deel onder politieke controle gebracht. Daarvoor zorgden beperkingen op het kapitaalverkeer, sectoren die aan het winstbejag werden onttrokken (openbare diensten, sociale zekerheid …), een vrij progressieve fiscaliteit. Net op al deze vlakken heeft de ‘voltooiing van de  interne markt vanaf halverwege de jaren tachtig (de opeenvolgende Commissies Delors, de Eenheidsacte) voor een groot afbraakwerk gezorgd. De mogelijkheid voor democratische besluitvorming op Europees vlak werd systematisch ondergraven; we hebben niet te maken met een ‘democratisch deficit’ maar met een ‘structureel ondemocratisch exces’. Maar natuurlijk, wie democratie afweegt op het balansje van het percentage medebeslissingsbevoegdheid ziet de olifant in de kamer niet …  Dit zegt niet alleen iets over het deficit van de Europese democratie,  maar ook over dat van de academische ‘wetenschappelijkheid’ wanneer het over de Europese Unie gaat.

 

Tegen ‘Europa’?

Het kader waarin ik het Europees democratisch probleem behandelde zou moeten volstaan om alle verdachtmakingen van ‘anti-europeanisme’ of ‘populisme’ te ontkrachten. “De samenleving zoveel mogelijk afschermen van de financiële machten” kan immers niet binnen de nationale staatsgrenzen, vandaag nog veel minder dan in het verleden. Dit is niet de enige materie waar beleid op Europese schaal onontbeerlijk is (en op de keper beschouwd op wereldvlak, maar haalbaarheidsargumenten hebben ook hun rechten). Of het nu de strijd tegen de opwarming van de Aarde betreft, rechtvaardigere fiscaliteit, de opvang van vluchtelingen, de strijd tegen de armoede, voor de vrede,…  de relevantie van een Europees beleidsniveau is telkens evident. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat een consequente linkse visie een belangrijke rol toekent aan Europees beleid.

Nochtans worden linkse critici van de Europese Unie heel vaak verweten dat ze ’tegen Europa’ zijn. Het is het standaard-verweer van centrum-rechtse en centrum-linkse politici tegenover kritiek op ‘hun’ Unie. Al dan niet te goeder trouw beweren deze politici dus dat er slechts één mogelijke invulling is van een Europees beleidsniveau, namelijk de reëel bestaande Europese Unie. Men moet wel een zeer partizane blik hebben om zoiets te beweren. Alsof een unie gebaseerd op coöperatie in plaats van concurrentie tussen de lidstaten een logische absurditeit is. Alsof democratische instellingen een onmogelijkheid zouden zijn eenmaal men het nationale niveau overstijgt. Alsof de 500 miljoen Europeanen halsstarrig aandringen op een beleid waarin alleen de elites zich kunnen terugvinden…

We zijn ervan overtuigd dat een ander Europa niet alleen noodzakelijk, maar ook mogelijk is. Maar een dergelijke metamorfose houdt wel heel wat meer in dan een linksere meerderheid in het Europees parlement, zoals centrumlinkse politici in de aanloop naar Europese verkiezingen beweren. De krijtlijnen waarbinnen de Europese politiek zich kan bewegen zijn vastgelegd in de verdragen. Deze verdragen vormen een enge neoliberale dwangbuis, die geen ruimte bieden voor een alternatief politiek project. Een karikaturale uiting daarvan was de ‘Europese grondwet’ (2005), die niet de spelregels vastlegde voor het beslissen over een Europees project, maar de blauwdruk zelf van een door en door neoliberaal project. De voorbije vier jaar hebben de dwangbuis alleen nog wat dichter gesnoerd met een sixpack, een twopack, een Europlusverdrag, een Verdrag voor stabiliteit, coördinatie en governance  (bekend als Begrotingsverdrag), …

Men kan tegenwerpen dat de Europese leiders voldoende realiteitszin hebben om verdragen creatief te interpreteren als het voortbestaan van de Unie op het spel staat. En inderdaad, het verdragsrechterlijk verbod op financiering van lidstaten door de Europese centrale Bank (Art. 123 van het Verdrag van Lissabon) werd doorbroken toen de Muntunie dreigde te kapseizen. Desgewenst worden verdragen zelfs volledig met voeten getreden, zoals wanneer de sociaal-economische politiek van lidstaten als Griekenland of Portugal door een Trojka wordt gedicteerd. En wat niet meteen mogelijk blijkt via de Europese instituties wordt dan maar geregeld via een internationaal verdrag buiten de EU om (zoals het Begrotingsverdrag). Maar men make zich geen illusies; het ‘grensoverschrijdend gedrag’ werkt slechts in één richting, als namelijk de belangen van de financiële elites en machtsgroepen op het spel staan. Nog nooit zijn de Europese leiders betrapt op creatief omspringen met verdragen om de vennootschapsbelasting te harmoniseren, minimumlonen op te leggen of een universele gezondheidszorg op poten te zetten. De volksgezondheid mag er in Griekenland angstwekkend op achteruit gaan, gezondheidszorg blijft volgens de beste subsidiariteitsbeginselen een nationale bevoegdheid, nietwaar?

Op de weg naar het andere Europa bieden Europese verkiezingen dus geen grootse perspectieven. Een linkse(-re) meerderheid in het Parlement is zeker wenselijk, maar dan vooral omdat ze een stimulans kan zijn voor vakbonden, sociale bewegingen en de Europeanen in het algemeen om zich te verzetten tegen een Europese Unie die systematisch de zogenoemde ‘Europese waarden’ aan het afbreken is, en een uitermate slechte dienst bewijst aan de ‘steeds nauwere unie’ tussen de Europese volkeren.

Suggestie voor een masterthesis

Aan deze Europese volkeren wordt door de EU-propaganda overigens een merkwaardig dubieus karakter toegekend. De grootste verdienste van de ‘Europese eenmaking’ zou zijn dat er al meer dan een halve eeuw vrede is op het continent, een prestatie die in 2012 zelfs met de Nobelprijs voor de vrede werd bekroond. Dit argument suggereert eigenlijk dat Europa bevolkt is met stammen die elkaar te lijf gaan van zodra ze geen nering met elkaar drijven. De grote eengemaakte markt fungeert blijkbaar als een bataljon blauwhelmen; “zolang ze elkaar economisch bestrijden, doen ze het tenminste niet met wapens” …  Dit is dan het ultiem argument om de mond te snoeren van wie niet helemaal overtuigd is van de merites van het Europees integratieproces: de EU is misschien niet zeer sociaal, misschien niet zeer democratisch, maar zijn dat geen futiele bezwaren tegenover die supreme waarde van de vrede?

Ik denk niet dat het vredesargument de test van een wetenschappelijk onderzoek kan doorstaan. Er is geen Latijns-Amerikaanse Unie, maar het aantal oorlogsconflicten van de laatste eeuw is er op één hand te tellen. Verbaasde Karl Polanyi zich in zijn Grote Transformatie al niet over “het feit zonder voorgaande in de Westerse geschiedenis” dat er tussen 1815 en 1914 merkwaardig weinig oorlogsconflicten waren? En waren de founding fathers van Europa werkelijk zo gedegouteerd van de oorlog dat ze er alles zouden aan doen om die te voorkomen? Hoe valt het dan te verklaren dat op 8 mei 1945 niet alleen het eind van de Tweede Wereldoorlog gevierd werd, maar dat het eveneens het begin was van le massacre du Sétif, waarbij het Franse bezettingsleger een nietsontziende slachting begon in Algerije? En hoe konden de Franse en Britse oorlogsgedegouteerden dan in het geheim met Israel complotteren om Egypte aan te vallen (de Suez-crisis van 1956)? Erger zelfs, hoe konden in hetzelfde jaar van de Europese stichtingsacte 1957 drie verdragsluitende regeringen (Frankrijk, Duitsland, Italië) een geheim akkoord sluiten om kernwapens te ontwikkelen? [i]

Het is natuurlijk waar dat er geen enkel ander continent zoveel historische redenen zou hebben om zich in te zetten voor de wereldvrede dan Europa. Maar waaruit moet blijken dat de EU zich van deze opgave aan het kwijten is? Toch niet uit zijn verknochtheid aan de NAVO, die zelfs in de Europese grondwet een prominente plaats kreeg? Toch niet uit zijn initiatieven tegen het Israëlische bezettingsregime in Palestina? Tot nader order beschouw ik het vredesargument van de EU dan ook als een wanhoopsdaad van ideologen op zoek naar legitimatie.

 

Het Europese kankergezwel:  de euro

Ook de hevigste EU-ideologen zullen moeilijk kunnen ontkennen dat de aanslepende crisis in Europa, en meer in het bijzonder in de eurozone, het rechtstreeks gevolg is van het bestaan van de eenheidsmunt en van de modaliteiten van het Europees monetair beleid. Werkloosheid, staatsschulden en deficits liggen een stuk hoger in de eurozone dan daarbuiten. Nergens is de sociale en politieke ontreddering groter dan in de eurozone. Al het goede dat aan de invoering van een eenheidsmunt werd toegeschreven is tot een nachtmerrie verworden. Men kan nochtans niet beweren dat de kritiek alleen achteraf komt. Veel economisten, vooral linkse maar bijvoorbeeld ook gewezen VLD-senator en KUL-professor Paul De Grauwe, waarschuwden al in de jaren ’90 voor de onwerkbaarheid van de voorgenomen monetaire architectuur. Een Centrale Bank die niet de ‘lender of last resort’ is, een muntunie zonder noemenswaardig budget, dus zonder transfers tussen rijke en arme regio’s, zonder economische politiek (of men zou het concurrentieprincipe als dusdanig moet beschouwen…), dit moet tot ongelukken leiden. En het duurde inderdaad slechts tot de ‘subprimecrisis’ in de Verenigde Staten uitbrak (2007-2008) om de ondeugdelijkheid van de Europese muntunie te bewijzen.

Nu zijn foute beleidsopties in principe altijd corrigeerbaar. De Europese Centrale Bank zou leningen kunnen toestaan aan lidstaten en hen op deze manier afschermen van de terreur van de financiële markten; het Europees budget zou van 1% van het BBP kunnen evolueren naar 5% of 10% [ii], en aldus transfers mogelijk maken zoals die in alle muntunies bestaan; staatsschulden zouden geheel of gedeeltelijk gemeenschappelijk kunnen beheerd worden; er zou een veel scherper toezicht kunnen komen op banken en kapitaalbewegingen. Politiek bestaat er echter geen enkele kans dat, zonder een grondige sociale omwenteling in Europa, ook maar een deel van deze correcties zouden worden uitgevoerd. Zelfs de zo geroemde ‘bankenunie’ is allesbehalve een garantie dat banken zich voortaan van hun avontuurlijke speculaties zullen onthouden en geen lidstaten meer zullen meeslepen in hun val [iii].

Voor de toekomst zien we bijgevolg slechts de volgende twee mogelijkheden: ofwel kunnen de Europese elites de eurocrisis verder als alibi blijven gebruiken voor een frontale aanval op de sociale verworvenheden, ofwel komt er een voldoende sterke sociale verzetsbeweging op gang die ook op het politiek vlak tot fundamentele veranderingen leidt. In het eerste geval doemt het schrikbeeld op van een sociaal cataclysme van historische dimensies; in het tweede dient zich de mogelijkheid aan van een democratisch, sociaal en naar vrede strevend Europees continent dat op wereldvlak de progressieve rol kan spelen die het nu slechts in de propagandabrochures speelt.

Welnu dan

Welnu dan, u die een beter inzicht heeft in de politieke verhoudingen dan de meeste van uw medeburgers, u die misschien mee zult aan de hefbomen trekken van een toekomstig beleid, aan u de keus. Wilt u een van die grijze muizen worden, misschien goed betaald, maar ingehuurd om de belangen van een elite te verdedigen? Of wilt u uw kennis en inzichten ten nutte maken van een hoopgevend maatschappelijk project waarvan ook komende generaties zullen zeggen: “goed toch maar dat zij en niet de anderen het gehaald hebben?” Weet dat een héél groot diplomaat, Stéphane Hessel, nog op 93-jarige leeftijd voor de tweede optie koos!



[i] Soutou Georges-Henri. Les accords de 1957 et 1958 : vers une communauté stratégique nucléaire entre la France, l’Allemagne et l’Italie?. In: Matériaux pour l’histoire de notre temps. 1993, N. 31. pp. 1-12.
http://www.persee.fr/web/revues/home/prescript/article/mat_0769-3206_1993_num_31_1_404096

[ii] Europees president Van Rompuy zelf maakte gewag van 1000 miljard euro belastingontwijking en -ontduiking jaarlijks, dat is zowat het Europees budget voor zeven jaar!

[iii] Zie Een unie voor grote banken, http://www.andereuropa.org/eu_financ_crisis/een-unie-voor-grote-banken/

 

Reacties plaatsen niet mogelijk