Komende evenementen

Boekvoorstelling “Europa, een niet geautoriseerde biografie” – Deel 2

door David Baele, september 2016

 

Dit is het tweede deel van de voorstelling van het boek ‘Europe : une biographie non autorisée’ van Bruno Poncelet. Deel 1 vindt u hier.

 

Een prachtig huwelijk… (met oude mythes)

 

europe-ponceletWe hernemen even de familiale metafoor van Poncelet. De verloving tussen Europa en de multinationals werd op 17 februari 1986 gevierd in Luxemburg. Er werd een Europese Akte opgemaakt. De officiële ouders van Europa stemden er toen mee in om hun dochter in de nabije toekomst te laten huwen met de eenheidsmarkt, een huwelijk dat door de grote Europese bedrijven hard toegejuicht werd. In het tweede deel van zijn boek staat auteur Bruno Poncelet stil bij het mooie vooruitzicht dat Europa er toe aanzette, onder druk van haar familieraad van Europese lidstaten en haar onechte vader Uncle Sam, het ja-woord te geven op het huwelijksaanzoek door de multinationals. Het vooruitzicht namelijk van een droomreis naar de Kaap der Goede Zaken.

Maar alvorens hierop in te gaan moeten we eerst een hardnekkige roddel de wereld uithelpen. Want voor sommigen, die te oud waren om zich op dit huwelijksfeest te begeven, hebben Europa en de markt (ofte multinationals en grote bedrijven) vooral een verstandshuwelijk afgesloten. Voordat hij met Europa trouwde kwijnde de markt volgens hen weg in een kerker, gemaakt van overheidsbeperkingen, belastingen, nationale grenzen, absurde wetten en kunstmatige instellingen die hem verhinderden te leven, te ademen en zichzelf te zijn. Door te huwen met de markt zou Europa hem slechts een dienst bewezen hebben die hem bevrijdde uit de overheidsdwangbuis. Poncelet gaat eerst op zoek naar de waarheid achter deze mythe.

De markten zijn “natuurlijk”

Volgens Poncelet gaat men er in de liberale gedachte verkeerdelijk van uit dat de markt een samenspel is van vrije individuen (werknemers, consumenten, investeerders). Dankzij de concurrentie en ontdaan van elke staatsdwang zouden deze spelers een maximale staat van voldoening bereiken. Vandaar ook de opvatting dat de markt natuurlijk en spontaan is, dat hij staat voor vrijheid en daardoor appelleert aan de menselijke aard. Het is slechts door die verschillende actoren zo vrij mogelijk te laten interageren op basis van een “vrije en onvervalste concurrentie” dat men de Kaap der Goede Zaken kan bereiken.

Wat men echter volgens Poncelet vergeet is dat die markten zich slechts konden ontwikkelen dankzij politieke instellingen en wetgevingen zoals een afgebakend handelsgebied, gemeenschappelijke normen en een autoriteit om deze af te dwingen, een munteenheid, een voertaal, enz.. En sinds de kleine markten in de Middeleeuwen is het alleen de schaal die evolueerde, maar niet de aard van dit gegeven. Men gaat dus in het liberale gedachtengoed volgens Poncelet voorbij aan het feit dat zowel politieke als private instellingen (staatsstructuren en grote bedrijven) aan dit spel deelnemen en dat de markt zich slechts dankzij de acties van politieke autoriteiten kon ontwikkelen. Dit zorgt er ook voor dat de relaties binnen een markt (dus tussen deze instellingen en de individuen) in meer of mindere mate rechtvaardig kunnen zijn, afhankelijk van de rechten en plichten die in dit samenspel gelden.

De vorming van markten is dus niet uitsluitend te danken aan het spontane streven van individuen, maar ook aan de interventie van politieke autoriteiten. Een markt opbouwen vereist namelijk vormen van lokale regulering. Als men het dus heeft over een eenheidsmarkt betekent dit dat lokale regulering overgedragen wordt naar een hoger niveau. De markt is dus, in tegenstelling tot de liberale opvatting, ook een politieke realiteit. Bijgevolg is de Europese eenheidsmarkt ook een uitdrukking van het streven van de politieke leiders in Europa.

De markt maakt “vrij”

Europa en haar officiële ouders dachten dus dat het huwelijk met de vrije markt zou leiden tot voorspoed, zowel voor bedrijven als voor consumenten. Om dit standpunt te begrijpen, waarbij “vrije concurrentie” de bron is van vooruitgang, kan men volgens Poncelet de economische competitie het best vergelijken met de competitie in de sport. Ook daar zijn er altijd drie winnaars en heel veel verliezers. En om de negatieve effecten van deze concurrentie te verantwoorden wordt een andere mythe geïntroduceerd: op een markt zou iedereen vrij zijn te handelen zoals hij of zij wil. De geschiedenis (zoals die van de slavenmarkten) toont echter aan dat die markt bijzonder tirannieke vormen kan aannemen.

Gezien de markt een politieke realiteit is, wordt het evenwicht tussen rechten en plichten die deze markt oplegt dus bepaald door de wijze waarop de macht en de krachtsverhoudingen tussen de verschillende actoren gereguleerd worden. Vandaar ook het belang van de scheiding der machten. Volgens Poncelet bestaat er geen impliciet verband tussen de markt en vrijheid, net zoals er geen impliciet verband bestaat tussen de markt en onderdrukking; het gaat immers over een menselijke constructie. En hierdoor is het noodzakelijk om belangenconflicten te reguleren. Want indien men de markt ten gunste van min of meer iedereen wil doen functioneren dient men haar te organiseren op basis van democratische regels. Om die markt dus als het ware te humaniseren heeft de economische democratie twee essentiële vormen van scheiding der machten in het leven geroepen, beter bekend on de benaming ‘sociaal pact’: namelijk het sociaal overleg en de sociale zekerheid enerzijds en het legitieme bestaan van andere vormen van organisatie buiten de markt anderzijds (sociale bewegingen, het middenveld).

De Europese concurrentie is “onvervalst”

Wat leert de sportcompetitie ons eigenlijk over de “onvervalste concurrentie”?  Volgens Poncelet zijn er in de sport drie manieren om die “onvervalste concurrentie” te vrijwaren: om te beginnen zijn er regels om te kunnen deelnemen (wat men het klassement noemt), vervolgens zijn er voor iedereen identieke spelregels en tenslotte hebben we onpartijdige arbiters.

Wat men volgens Poncelet echter vaststelt wanneer men naar de Europese eenheidsmarkt kijkt, is dat de schaalvergroting een grotere kapitaalaccumulatie mogelijk gemaakt heeft in plaats van meer concurrentie. Grote bedrijven zijn het kleinbedrijf beginnen opslorpen en zelfstandige handelszaken werden weggeconcurreerd. En dit is iets waar zelfs de liberale grondlegger Adam Smith voor waarschuwde. Hij wees in zijn tijd al op het feit dat het vergroten van de markt misschien geen tegenstelling inhoudt tussen het particulier commercieel belang en het algemeen belang (gezien er meer keuze ontstaat en de prijzen gedrukt worden), maar het beperken van de concurrentie van andere verkopers dat zeker wel inhoudt.

Deze kapitaalaccumulatie door een aantal grote spelers is er enkel gekomen omdat die concurrentie binnen de markt alles behalve gelijk verloopt. En terwijl de Europese Commissie officieel deze “onvervalste concurrentie” bevestigt, heeft ze zichzelf nooit de middelen gegeven om controlerend en sanctionerend op te treden. Niet alleen KMO’s en kleine zelfstandigen zijn het slachtoffer van deze ongelijke concurrentie, maar in de eerste plaats arbeiders, sociaal zwakkeren en de overheid.

De Europese concurrentie is politiek neutraal

Deze kapitaalaccumulatie door een aantal grote spelers komt voort uit het feit dat bij de creatie van de eenheidsmarkt een heel aantal reglementeringen geüniformiseerd werden voor het garanderen van het vrij verkeer van goederen, diensten en kapitaal, maar bepaalde nationale reglementen werden doelbewust niet geüniformiseerd. Deze ‘vergeten’ reglementen betreffen al de wetten verbonden aan het sociaal pact dat na de Tweede Wereldoorlog afgesloten werd (dus het sociaal overleg, de sociale zekerheid,…). En dit was uiteraard een politieke keuze.

Het verschil tussen landen inzake die sociale wetgeving heeft enorm in de kaart gespeeld van de meest tirannieke bedrijven, die dankzij het vrij verkeer deze verschillende sociale regelgevingen tegen elkaar konden uitspelen. Volgens Poncelet werd de politiek als het ware geprivatiseerd, aangezien elk nationaal parlement onderworpen werd aan een onherroepelijke dwang om zo veel mogelijk naar de pijpen te dansen van kapitaalbezitters. Want niets verhinderde hen nog om hun fabriek te sluiten en alles te verhuizen naar een EU-land dat gunstigere investeringsvoorwaarden bood.

Wat men bijgevolg sinds die eenheidsmarkt vaststelt is dat het tirannieke kapitalisme, dat dankzij de economische democratie een tijd lang teruggedrongen werd, terug haar intrede doet. Zo leidt belastingsconcurrentie tussen lidstaten tot een vermindering van de overheidsinkomsten; voor de sociale zekerheid impliceert dit dat overheden ofwel de bijdragen van de werkende bevolking doen stijgen, of dat ze de sociale uitgaven verminderen, met alle sociale ellende tot gevolg.

De Europese arbiter is onpartijdig

Om af te sluiten gaat Poncelet dieper in op een aantal rechtszaken die aantonen dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (de arbiter), in geschillen waarbij bedrijven de sociale wetten van hun land van oorsprong meenemen en toepassen op lokale arbeiders in andere lidstaten, steeds voorrang verleend heeft aan de economische vrijheid ten koste van de lokale economische democratie.

Een voorbeeld is het geval waarbij de Duitse deelstaat Nedersaksen via een openbare aanbesteding voor bouwwerkzaamheden bij de in Duitsland gevestigde Poolse onderaannemer PKZ sp.z.o.o. belandt voor het uitvoeren van de werken. De deelstaat Nedersaksen had duidelijk laten weten dat de openbare aanbesteding het respect van de lokale sociale wetten inhield. Het Poolse bedrijf respecteerde de contractvoorwaarden niet. Zo werd bij een controle vastgesteld dat 53 arbeiders minder dan de helft van het minimumloon betaald kregen. De autoriteiten van Nedersaksen annuleerden het contract en eisten schadevergoeding van de onderaannemer. Na veel juridische poespas belandde de zaak bij het Europees Hof van Justitie. En dit Hof stelde de deelstaat Nedersaksen in het ongelijk omdat haar wetten op de overheidsaanbestedingen te veeleisend waren ten aanzien van buitenlandse bedrijven.

In geschillen waarbij bedrijven vrij doorheen de EU kunnen reizen en hun eigen sociale wetten toepassen, in strijd met de lokale juridische regels, luidt voor de Europese scheidsrechter het ultieme beslissingscriterium als volgt: de economische vrijheid haalt het steeds ten aanzien van de lokale economische democratie. Deze verstoring in de sociale en fiscale concurrentie en afwezigheid van regulering zorgt er dus voor dat de sociale rechten en de economische democratie afbrokkelen ten gunste van de voor de multinationals zo dierbare economische vrijheid.

Poncelet concludeert hieruit dat de “vrije en onvervalste concurrentie” dus eigenlijk een mythe is, waarvan de schijnbare waarachtigheid steunt op drie pijlers: een westerse historische liberale traditie, de hantering van een woordenschat die ‘economische vrijheid’ en kortweg ‘vrijheid’ gelijk stelt en de ondersteuning door machtige publieke en private, nationale en internationale instellingen.

Terug naar de huwelijksnacht: Europa werd dus in de jaren ’80 verliefd op deze tiran waar ze uiteindelijk ook mee huwde, in goede en kwade dagen. In het derde deel zal Poncelet stilstaan bij die kwade dagen, namelijk de politiek-financiële keuzes van het koppel. Gaandeweg zullen we ontdekken dat Uncle Sam, de clandestiene vader van Europa een planetaire dans leidt die ver verwijderd is van de idealen van vrijheid waarover  hij de mond vol heeft.

 

 

Reacties plaatsen niet mogelijk