Komende evenementen

Boekvoorstelling: J. Stiglitz, “De euro”

door Herman Michiel, 22 september 2016

Op 20 september verscheen de Nederlandse vertaling van Stiglitz’ recentste boek, De euro, Hoe de gemeenschappelijke munt de toekomst van Europa bedreigt 1. Als keynesiaan is hij kritisch over de neoklassieke economische theorie, maar zeker geen marxist. In het boek dat we hier bespreken geeft hij zelf aan te geloven in het ‘inclusief kapitalisme’ als enige mogelijkheid voor gedeelde duurzame welvaart. Men kan hem politiek als een sociaaldemocraat beschouwen, maar dan de sociaaldemocratie van vóór Blair en Schröder, waar hij geen goed woord voor over heeft.

 

stiglitz_portretWie is Joseph Stiglitz?

Stiglitz is een Amerikaans econoom, geboren in 1943. Hij doceerde aan de universiteiten van Yale, Princeton, Stanford, MIT, en nu aan Columbia University. In 2001 kreeg hij de ‘Nobelprijs economie’. Hij adviseerde tal van regeringen en politieke leiders (Clinton, Sarkozy, Papandreou, Zapatero, en naar verluidt nu ook Corbyn) en instellingen (OESO, Verenigde Naties, het intergouvernementeel klimaatpanel IPCC…).
Van 1997 tot 2000 was hij hoofdeconoom bij de Wereldbank. Hij schreef een reeks populariserende werken over economie, waarvan verschillende in het Nederlands vertaald werden (Perverse globalisering – 2002, Eerlijke Globalisering – 2006, De Oorlog Van $3 Biljoen -2008, Vrije Val – 2010, De euro – 2016)

Dit gematigd profiel van de auteur maakt zijn vernietigende analyse van de Europese eenheidsmunt des te striemender. Als er nog enige politieke ernst in de sociaaldemocratische hoofdkwartieren zou zijn, zou men er nu Stiglitz’ Euro aan het bestuderen moeten zijn, om hem van antwoord te dienen. Hem eventueel weerleggen, maar dan met argumenten. Met hem instemmen, maar dan met praktische politieke daden. De kans dat het ene of het andere gebeurt is echter zo goed als nihil; men is het te grondig eens met gewezen Europees ‘president’ Herman Van Rompuy die in De Tijd (13 september) verklaarde: Ik denk dat we beter blijven voortploeteren, ook al is dat niet briljant.

Maar hiermee loop ik al ver vooruit op wat een boekvoorstelling moet worden.

 

Lees dit leesbaar boek!

Laat ik om te beginnen iedereen geruststellen die wel wat meer wil weten over wat er nu fout is met de euro, maar vreest niet veel te zullen opsteken van de hocus pocus van een Amerikaanse professor in de economie. Stiglitz schrijft voor een breed publiek, er zijn geen formules of ingewikkelde grafieken, en de auteur is niet te beroerd om kort uit te leggen wat ‘obligaties’ zijn, de ‘lopende rekening’ of de ‘wisselkoers’. Aan de ander kant  zal de lezer die  de debatten en de gebeurtenissen in en over de eurozone gevolgd heeft, toch zijn/haar voordeel doen bij deze systematische uiteenzetting, en bij de vele illustraties en anekdotes van de goed geïnformeerde Stiglitz. Het boek bevat ook een uitgebreide index, handig voor wie later iets wil opzoeken.
Mijn bespreking is gebaseerd op de Engelse uitgave (Allen Lane, 2016), citaten zijn mijn vertaling.

Er zijn vier grote delen, en een toevoegsel over ‘Brexit’. We geven een beknopt inhoudelijk overzicht met hier en daar wat commentaar.
 

Europa in crisis

Deel 1 beschrijft en analyseert in drie hoofdstukken de eurocrisis, een crisis die vanaf 2010 volgde op de financiële crisis die  in 2008 in de Verenigde Staten uitbrak. Op allerlei manieren wordt duidelijk dat er iets eigenaardigs aan de hand is in de landen die de euro aannamen: op economisch vlak presteren ze systematisch slechter dan andere, of het nu de Verenigde Staten betreft of Europese landen zonder de euro. Zo bedraagt over de hele periode 2007-2015 de totale groei per hoofd ongeveer 3% in de VS. Dat is natuurlijk zeer weinig over een periode van 9 jaar; 2 à 3% per jaar is een gebruikelijker cijfer. Maar in de eurozone is het overeenkomstig cijfer minus 1.8%. De economische productie per hoofd is in de eurolanden nu dus gemiddeld 1.8% onder het niveau van 2007. Een gemiddelde verbergt natuurlijk een deel van de realiteit. De krimp van het BBP (Bruto Binnenlands Product) in die periode is bv. 25% voor Griekenland, terwijl Duitsland een groei van 6.8% optekent. Voor een aantal landen (Griekenland, maar ook Italië, Ierland, Finland en Portugal) is de krimp zelfs groter dan tijdens de Grote Depressie van de jaren 1930! De ramp komt ook tot uiting in tal van andere statistieken, zoals de (jeugd-)werkloosheid, productiviteit, zelfmoordcijfers, ongelijkheid…
Dat de eurozone zoveel slechter presteert dan landen zonder de euro “suggereert dat er een gemeenschappelijke oorzaak daarvoor is, en dat die oorzaak de euro zelf is”, aldus Stiglitz. Suggereert: hij wil uitdrukkelijk niet de fout begaan om causaliteit  en correlatie met elkaar te verwarren (zo van ’telkens als de zon opgaat kraait de haan, de haan veroorzaakt dus de zonsopgang’). Dat de euro de bron is van de miserie van de eurozone is de uitgangshypothese, die verderop onderzocht en met sterke argumenten aangetoond wordt.

 

De scheve architectuur van de euro

Deel 2, dat ook  uit drie hoofdstukken bestaat, vormt een eerste onderdeel van het bewijs van de hypothese: de eurozone is vanaf haar geboorte fout geconcipieerd. Niet de invoering van een gemeenschappelijke munt op zich is het probleem, maar het invoeren van een gemeenschappelijke munt zonder de mechanismen die ervoor onontbeerlijk zijn. Of zoals Stiglitz het herhaald uitdrukt: economische integratie veronderstelt politieke integratie. De Europese euro-architecten dachten dat die politieke integratie wel zou voortvloeien uit de economische integratie, maar dat is een fatale misvatting. De auteur noemt drie essentiële mechanismen die wel aanwezig zijn in de dollar-muntunie (de Verenigde Staten) maar niet in de eurozone:

  1. De mobiliteit van de arbeidskracht. In de VS wordt niet alleen overal dezelfde taal gesproken, maar sleutelprogramma’s van de overheid (Social Security, Medicare …) zijn nationaal. Je rechten veranderen niet door van Zuid-Dakota naar Californië te verhuizen. En op korte termijn geniet je de politieke en andere rechten van je nieuw thuisland.
  2. Wanneer bijvoorbeeld Zuid-Dakota een ‘asymmetrische schok’ meemaakt (d.w.z. economische problemen beperkt tot één of enkele staten), treden er automatisch financiële ondersteuningsprogramma’s in werking vanuit de federale overheid, bijvoorbeeld ondersteuning van de werkloosheidsvergoeding, en Washington kan bovendien beslissen om bijkomende fondsen vrij te maken. Met een totaal EU-budget van slechts ongeveer 1% van het BBP is dat in de eurozone onmogelijk, om nog niet te spreken van de politieke obstakels daartoe.
  3. Het bankensysteem in de Verenigde Staten is grotendeels federaal. Bij een bankencrisis zoals die van 2008 werden zieltogende banken niet gered met overheidsgeld van de Staat waarin ze gelegen waren, zoals in de EU en de eurozone het geval is, maar met geld van de Federal Deposit Insurance Corporation.

Bij een economische teruggang heeft een overheid in het algemeen drie instrumenten om de werkloosheid te bestrijden kampen: (a) de rentevoet verlagen om de consumptie en investeringen te stimuleren; (b) de wisselkoers verlagen om de export te bevorderen; (c) budgettair ingrijpen door meer overheidsuitgaven te doen of belastingen te verlagen. Maar neem nu een euroland dat geconfronteerd wordt met een economische crisis. De mogelijkheden (a) en (b) zijn uitgesloten, want daarover beslist alleen Frankfurt: de Europese Centrale Bank (ECB), waarvan de opdracht trouwens niet is de werkloosheid te bestrijden, maar de inflatie laag te houden. Maar ook de derde mogelijkheid werd door de Euro-architecten onmogelijk gemaakt, want zoals bekend moeten de overheidsfinanciën van de lidstaten voldoen aan de ‘Maastrichtnormen’: het overheidstekort moet onder de 3% van het BBP blijven en de staatsschuld onder de 60% (voorschriften die ondertussen nog aangescherpt werden).

de_euro_stiglitz-jpgStiglitz maakt op een ironische manier brandhout van de eurozone-’theorie’ (de aanhalingstekens zijn van hem) die hieraan ten grondslag ligt. Hij noemt het de ‘vertrouwenstheorie’: door het beperken van het overheidstekort krijgen of behouden de markten het vertrouwen, doen investeringen die op hun beurt de werkloosheid terugdringen. De ‘vertrouwenstheorie’ gaat terug op president Hoover en zijn minister van financiën Mellow, aldus Stiglitz; ze pasten deze theorie toe na de crash van 1929 “wat het vertrouwen niet herstelde, maar een crash in de aandelenmarkt omzette in de Grote Depressie”.

Uitgeleverd aan economische neergang, en beroofd van de traditionele anti-crisisinstrumenten, blijft er maar één ‘uitweg’ over: interne devaluatie. Zoals bekend is dit het technocratisch jargon voor loonblokkering, loonsverlaging, het ondermijnen van de onderhandelingspositie van vakbonden, enzovoort. Minder ‘loonkosten’ zouden dan het alternatief instrument zijn om de exportpositie te verbeteren. Stiglitz gaat in Hoofdstuk 4 uitgebreid in op de redenen waarom deze sociaal verfoeilijke aanpak ook economisch geen hout snijdt.

Maar de malheurs van de eurozone beperken zich niet tot het ontbreken van middelen om een crisis te bestrijden. In Hoofdstuk 5 heeft Stiglitz het over ‘de euro als divergent systeem’. De architectuur van de Europese eenheidsmunt is zodanig dat de lidstaten wel economisch uit elkaar moeten groeien; dit staat dus lijnrecht tegenover de verwachting van de Europese leiders dat het ‘eenheidsmarktprincipe’ – de vrije beweging van arbeidskracht en kapitaal – tot economische convergentie zou leiden. Volgens hun onverstoorbaar geloof in de marktwerking, zouden de productiefactoren efficiënt ingezet worden, kapitaal zou stromen van rijkere naar armere landen, lonen zouden naar elkaar toegroeien. Hadden die leiders maar even gekeken naar Italië, zegt Stiglitz, danzouden ze gemerkt hebben dat er al  lang grote verschillen in rijkdom en ontwikkeling zijn en blijven tussen het noorden en het zuiden, alhoewel er geen barrières zijn voor de beweging van kapitaal en arbeidskracht. Wat de Europese ‘bankenunie’ betreft, een paradepaardje dat in de EU voorgesteld wordt als het einde van leeggelopen staatskassen ten gevolge van het redden van banken, betoogt Stiglitz dat het halfslachtige karakter ervan erger kan zijn dan helemaal geen bankenunie.

Het volledige Hoofdstuk 6 is gewijd aan het beleid van de Europese Centrale Bank. Zowel de zeer beperkte opdracht (inflatiebestrijding) als het optreden van de ECB tegenover Griekenland, Spanje, Ierland, … worden sterk afgewezen, vaak met pikante details. Stiglitz toont duidelijk aan dat de ECB niet zomaar een ‘onafhankelijke’ instelling is, maar een zeer politieke rol speelt. Ook wie zich nog nooit verdiept heeft in quantitative easing of credit default swaps zal de korte heldere uitleg hierover appreciëren. Het verbaasde me wel een beetje dat Stiglitz nergens ingaat op het ironische van een ECB die zodanig geobsedeerd is door het spookbeeld van inflatie dat er nu deflatie dreigt, en dat de injectie door Frankfurt van honderden miljarden euro’s er niet in slaagt de inflatie terug op het nagestreefde doel (‘ lager dan maar dicht bij 2%’) te brengen. Nu de rentevoet in sommige gevallen al negatief is, dreigt de ECB zelfs haar monetair karos onbestuurbaar te maken…
 

Fout beleid

Na de analyse van de foute architectuur van de muntunie heeft het derde deel van het boek het over het foute beleid. Hoofdstuk 7 heeft het, vooral aan de hand van Griekenland, over het beleid van de Trojka, een “verkeerd, destructief en nauwelijks te geloven enggeestig” beleid dat de economische depressie alleen maar kon verergeren. Met zijn vele contacten tot in de hoogste kringen kan Stiglitz zijn analyses soms doorspekken met pittige anekdotes. Zoals over het gesprek dat hij en zijn vrouw hadden met “de eerste minister van een Noord Europees land” in 2013. Was meneer de minister op de hoogte van de toestanden in Spanje en Griekenland, van mensen die zich in de winter niet kunnen verwarmen en eten zoeken in vuilnisbakken? “Met een vriendelijk lachje reageerde hij koudweg dat ze hun economie vroeger hadden moeten hervormen, en niet zo kwistig hadden moeten omspringen.” Ik had  ook nog niet gehoord dat de Trojka alles in het werk had gesteld om de bevindingen van het IMF over de onhoudbaarheid van de Griekse schuld geheim te houden tot na het referendum van 5 juli. Ook de duistere operaties rond de privatisering van de Griekse luchthavens komen aan bod. Hoofdstuk 8 behandelt de ‘structurele hervormingen’ die de Trojka aan de crisislanden oplegde, officieel bedoeld om ze terug op het pad van de groei te brengen. Stiglitz, en waarschijnlijk vele anderen met hem, ziet niet in wat er groei bevorderend is aan de verplichting opgelegd aan Griekenland in 2014 om zijn definitie van ‘verse melk’ te herzien, zodat ook oudere Nederlandse en andere ingevoerde melk voor vers kan doorgaan. De Nobelprijswinnaar stelt zich dezelfde vraag over het schrappen van het voorgeschreven gewicht van Griekse broden. Hij heeft het ook over hervormingen die wel ter zake hadden kunnen doen, zoals de bevordering van een industrieel beleid, het terugdringen van de ongelijkheid en een hervorming van de banksector, maar dit werd door de Trojka onmogelijk gemaakt. Kritische lezers zullen het echter wel  – terecht– betreuren dat Stiglitz het heeft over positieve hervormingen die de Trojka had moeten voorstellen (opleggen?), en daardoor dus legitimiteit verleent aan dit illegitiem instituut.
 

Bestaat er een uitweg?

Het laatste en vierde deel (hoofdstukken 9-12) is eigenlijk het interessantste, want het gaat over de toekomst. Een citaatje waarmee dit deel van start gaat:

Het half afgewerkt huis waarin Europa zich bevindt is onhoudbaar. Er moet ofwel ‘meer Europa’ komen of ‘minder’, er moet ofwel meer economische en politieke integratie zijn of de ontbinding van de eurozone in haar huidige vorm.

Een kort zinnetje uit de pen van een gematigd linkse econoom (en niet de eerste de beste), die steeds zijn woorden wikt en die de Europese integratie altijd gunstig gezind geweest is, zou iedereen – in het bijzonder zijn sociaaldemocratische vrienden – eindelijk aan het denken moeten zetten. En Stiglitz zegt zeer uitdrukkelijk dat het niet enkel gaat over een betere aanpak van de crisissituatie, maar over de structuur zelf van de eurozone. Ik som de zeven 2 hervormingen op die hij onontbeerlijk acht:

  1. een echte bankenunie, met onder andere een gemeenschappelijke depositogarantie;
  2. gemeenschappelijk beheer van de openbare schuld (debt mutualisation)., bijvoorbeeld door de uitgave van euro obligaties door de ECB. Dit is niet alleen door de Europese verdragen verboden, maar zodra er toch over gerept wordt luidt het (en niet alleen in Berlijn) dat we geen transferunie Stiglitz wijst de traditionele argumenten tegen de transferunie af.
  3. Maatregelen die niet alleen de stabiliteit van de eurozone in haar geheel moeten garanderen, maar ook het welzijn van elk land ervan. Dit wordt in vrij veel detail uitgewerkt, en behelst ondermeer andere budgetregels die overheidsinvesteringen toelaten, een fonds dat landen in moeilijkheden bijstaat (bijvoorbeeld ter ondersteuning van de werkloosheidsuitkeringen), of goedkope leningen voor het kleinbedrijf. Stiglitz heeft ook ideeën hoe de onvermijdelijke rigiditeit van één wisselkoers en één intrestvoet voor de hele eurozone enigszins doorbroken kan worden. Zo kan kredietverlening in een land gemakkelijker of moeilijker gemaakt worden door de kapitaalvereisten van banken aan te passen; bij een dreigende vastgoed bubbel zouden de voorwaarde voor hypothecaire leningen aangepast kunnen worden 3.
  4. Doelgerichte convergentiemaatregelen. Wegens verschillen in productiviteit en prijzen (inflatie) dreven de eurolanden al vóór de eurocrisis uiteen. Het is bekend dat er landen zijn met grote handelsoverschotten (met boegbeeld Duitsland), andere met grote tekorten. Stiglitz beschrijft het kwalijke daarvan in enig detail, maar blijft nogal op de vlakte over tegenmaatregelen. Hij verwijst even naar Keynes die overschotten wou belasten, en vindt dat overschotlanden hun minimumlonen en de onderhandelingspositie van vakbonden ‘zouden moeten’ versterken.
  5. Verandering van het mandaat van de ECB. Dit zou ook volledige tewerkstelling, groei en economische stabiliteit moeten inhouden. Stiglitz hekelt de monetaire expansie van zowel de ECB als de Fed, die weinig gedaan heeft om de economie aan te wakkeren. Banken kregen haast gratis geld van de ECB, waarvan een groot gedeelte door de banken terug op hun rekening bij de ECB werd geparkeerd. Stiglitz grapt daarover dat het voor een buitenstaander even vreemd moet overkomen als de vele moeite die mijnbedrijven doen om goud diep uit de aarde te halen waarop het uiteindelijk belandt … diep onder de grond in de kluizen van centrale banken.
  6. Het zesde voorstellenpakket gaat verder in op de structurele hervormingen die in de eurozone nodig zijn, maar men krijgt wel de indruk dat dit wat haastwerk is. ‘Een financieel systeem ten dienste van de samenleving’ is een begeesterend vooruitzicht, waar echter geen enkel concreet voorstel voor wordt gedaan. De hervorming van het bedrijfsbeheer (corporate governance) blijft een slogan, maar Stiglitz verwijst wel naar een van zijn vorige werken (Rewriting the Rules of the American Economy). Het gaat in dezelfde geest ook nog over een degelijke regeling voor faillissementen en het bevorderen van milieubeschermende investeringen (o.a. door een verhoging van de koolstofprijs).
  7. Gedeelde welvaart. Stiglitz wil maatregelen tegen de voortsnellende ongelijkheid, en vindt dat herverdeling in de eerste plaats op EU-niveau moet plaatsvinden, o.a. bijvoorbeeld door een belasting van 15% op alle inkomens boven de 000 euro.

Naast de structurele hervormingen zijn er ook voorstellen voor een ander crisisbeleid. Dit mag niet alleen op de monetaire politiek steunen, maar ook op een aangepaste begrotingspolitiek. Landen in een crisissituatie hebben ook vaak te kampen met een grote overheidsschuld; Stiglitz pleit voor schuldherschikking, ‘een normale operatie in het kapitalisme’, waarvan het nut duidelijk geïllustreerd werd in Argentinië. Een interessant idee zijn ook overheidsobligaties waarvan de opbrengst gekoppeld is aan de ontwikkeling van het BBP (GDP-indexed bonds).

Dit alles wordt behandeld in hoofdstuk 9, maar de laatste alinea’s ervan zijn mijns inziens de meest belangrijke. Daarin stelt Stiglitz dat het weinig waarschijnlijk is dat er voldoende snel vooruitgang komt met dergelijke hervormingen, en dat Europa dringend moet gaan nadenken over alternatieven voor haar eenheidsmunt. Het tiende hoofdstuk draagt de betekenisvolle titel “Is scheiding zonder vechten mogelijk?”
 

Raadgevingen bij echtscheiding

Stiglitz werkt zijn raadgevingen vooral uit aan de hand van Griekenland, maar gaat er vanuit dat ze ook van toepassing zijn voor andere landen die de eurozone willen verlaten. Een scheiding zou kosten meebrengen, zegt Stiglitz, maar voortploeteren zoals nu  brengt enorme kosten met zich mee. Voor zover een scheiding min of meer in onderling overleg zou kunnen gebeuren 4, zou dit veel betere perspectieven bieden voor Griekenland dan voortgaan met het uitvoeren van het huidig programma van de Trojka.

Wat het probleem van het op korte termijn fysisch creëren van een nieuwe munt betreft heeft Stiglitz een interessant voorstel. Er hoeven geen biljetten gedrukt en geen munten geslagen te worden, het volstaat dat iedereen een bankkaart heeft en dat het systeem van elektronisch betalen veralgemeend wordt; de regering kan tegen geringe kosten er voor zorgen dat ook de armsten over een bankkaart beschikken. Dit kan op korte termijn het binnenlands betalingsverkeer herstellen en met het toezicht dat het toelaat op alle transacties wordt de belastingsinning er een stuk gemakkelijker door. Zouden buitenlandse exporteerders voldoende vertrouwen hebben in deze ‘Griekse euro’? Dat is zo goed als zeker, zegt Stiglitz; financiële markten hebben allerlei mechanismen om zich in te dekken tegen wisselkoersverschillen, die ook bestaan voor bijvoorbeeld de Zweedse kroon of het Britse pond.

Maar zou een grexit dan geen ineenstorting betekenen van het Grieks banksysteem en zo een zware klap toebrengen aan de economie? Men vergeet dat uittreden uit de eurozone aan de overheid toelaat haar eigen kredietverleningspolitiek te bepalen. Terwijl de ECB honderden miljarden haast gratis euro’s verstrekt aan de banken en dan moet vaststellen dat dit geen noemenswaardige invloed heeft op de reële economie, zou een monetair soevereine overheid krediet kunnen toestaan aan bedrijven of projecten die ze tot ontwikkeling wil brengen. De overheid zou de kredietverlening ook gedeeltelijk aan de private banksector kunnen overlaten, maar daar strikte voorwaarden aan verbinden. De grootte van de kredietverlening zou door de overheid ook veel beter gecontroleerd kunnen worden door middel van maandelijkse ‘kredietveilingen’.

Ik zal niet alle voorstellen van Stiglitz voor de overgang naar en het gebruik van een nieuwe munt uit de doeken doen (bv. ‘export tickets’, trade chits, die grote tekorten op de lopende rekening moeten vermijden), maar wil toch even ingaan op het probleem van de schuld, dat zich in Griekenland zeer acuut stelt. Aangezien de nieuwe drachme ongetwijfeld gedevalueerd zal zijn tegenover de euro (en andere munten), zou een herbenoeming van de schuld in drachme (1€=1drachme) de facto een herstructurering van de schuld betekenen. Geen wereldschokkende gebeurtenis, zegt Stiglitz, dat deden de Verenigde Staten ook wanneer ze de goudstandaard verlieten voor de dollar. Het probleem stelt zich dan vooral voor contracten die niet onder de Griekse wetgeving vallen. Voor zover het private schulden zijn van bedrijven zou de regering een wet kunnen uitvaardigen voor ‘versnelde herstructurering’, de faillietverklaring van bedrijven om ze een nieuwe start te geven (in de Verenigde Staten bekend als ‘Chapter 11’). Wat de overheidsschuld betreft hoopt Stiglitz dat de ‘Europese partners’ de noodzaak zouden inzien van het afschrijven van een aanzienlijk deel van de schuld, maar hij denkt ook wel aan uitwegen wanneer dat niet het geval is, inclusief kapitaalcontroles waardoor terugbetaalde schuld het land niet mag verlaten. In een voetnoot geeft Stiglitz toe dat hij misschien te optimistisch is voor de kansen op een minnelijke schikking. “Het zou best nogal messy kunnen zijn, maar nog steeds minder erg dan de huidige depressie.”
 

Andere alternatieven: Duitsland uit de euro, een flexibele euro …

Naast de uittrede van een ‘probleemland’ uit de euro ziet Stiglitz nog een andere oplossing: dat overschotlanden, de eerste plaats Duitsland maar bijvoorbeeld ook Nederland, de eurozone verlaten. Er zou dan minstens een ‘euro-zuid’ en een ‘euro-noord’ zone ontstaan. Zuid-Europa behoudt de bestaande euro, wat met zich meebrengt dat schulden niet opgewaardeerd worden zoals bij een exit De opwaardering van de euro-noord anderzijds zou al heel wat doen aan de afbouw van de excessieve exportoverschotten van deze landen.
In dezelfde lijn ligt een voorstel voor een ‘flexibele euro’ (hoofdstuk 11), waarbij elk land of groep van landen zijn munt heeft. De relatieve koersen zouden kunnen fluctueren binnen bepaalde grenzen, wat doet denken  aan het Europees Monetair Systeem (EMS) dat vóór de euro bestond, of aan Lordons monnaie commune 5 (maar Lordons voorstel lijkt verdergaand en interessanter wegens de ingebouwde kapitaalcontroles).

 

Het laatste, 12e hoofdstuk, is niet zozeer een samenvatting van het boek, maar de plaats waar Stiglitz zijn indrukken, verwachtingen en desillusies vrijelijk noteert . Over de eurozone, “die nooit een zeer democratisch project was”. Over Griekenland “waar de schuld werd gegeven aan het slachtoffer”. Over de Griekse, Portugese en Spaanse burgers “die een beter inzicht blijken te hebben in economie dan de Duitse minister van financiën of de Trojka”. Over de strijd tegen klimaatverandering, de opvang van vluchtelingen in Europa, over ideologie en macht. Stiglitz blijft hoge verwachtingen houden van  het ‘Europees project’, en hoopt daarom “dat het niet geslachtofferd zal worden op het altaar van de euro.”

Het nawoord over Brexit behandelt een aantal factoren die de beslissing tot uitstap mee bepaalden, en de rol die migratie en vrijhandel daarin speelde. De vrije beweging van arbeidskrachten in de EU is, net als de invoering van de euro, voor Stiglitz een typisch voorbeeld van economische integratie die voortijlt op de politieke. Hij betwijfelt ook dat Brexit zeer nadelig zal uitvallen voor de Britten, al was het maar omdat ze wegens de bepalingen  van de Wereldhandelsorganisatie (principe van de ‘meest begunstigde natie’) niet slechter behandeld mogen worden dan bijvoorbeeld de Verenigde Staten.
 

Een paar bedenkingen

Linkse critici zullen het niet moeilijk hebben om in Stiglitz een ‘gewone’ neo-keynesiaan te zien, waarvan het denken toch niet zo ver afwijkt van de mainstream economische theorie. Onder volledige tewerkstelling verstaat hij bijvoorbeeld de NAIRU (Non Accelerating Inflation Rate of Unemployment), die zoveel werkloosheid inhoudt als nodig om de inflatie niet te laten stijgen. Hij is voorstander van de CO2-markt, weliswaar met een voldoende hoge prijs per ton. We vermeldden ook reeds dat zijn kritiek op de Trojka haar beleid betreft, en dat haar legitimiteit eigenlijk niet in vraag wordt gesteld. Hij stelt de neoliberale principes die aan de euro ten grondslag liggen ook meestal voor als een ‘denkfout’, ideologie, ingegeven door de ideeën die ten tijde van haar ontwerp  gebruikelijk waren. Hij sluit wel niet uit dat er een ‘politieke agenda’ achter kon zitten, en “gesprekken met Europese leiders betrokken bij de eurocrisis geven de indruk dat deze politieke agenda een zekere rol speelde”. Het klopt, Stiglitz is Chomsky niet. Maar het belang van zijn boek ligt mijns inziens elders.

Ik zei al dat Stiglitz’ euroboek de ogen zou moeten openen van politici in Europa, in de eerste plaats van de sociaaldemocraten die een groot aandeel hadden in de invoering van de euro, die de ‘weldaden’ ervan voor de gewone burger blijven verdedigen tegen alle evidentie in en nog steeds liever blijven aanmodderen dan zich enige vragen te stellen. Voor een paar euro kunnen ze zich hier een studie aanschaffen van een bevriend expert, een studie die je als verantwoordelijk politicus niet naast je neer kunt leggen. Echt uitzien naar de reactie doe ik niet, want die zal er niet komen. Het boek is ook een aanrader voor gebruik binnen de vakbond, waar al te vaak alleen de standpunten van de ‘bevriende’ partij aan bod komen.

Maar ook voor ‘radicaal links’ is hier stof tot nadenken. Het is zeer opvallend dat de ‘gematigde’ Stiglitz niet dezelfde terughoudendheid heeft om voor de breuk met de euro te pleiten – en zelfs praktische aanwijzingen geeft om dit vlotter te laten verlopen – dan de meeste radicale en ook marxistische economen en auteurs. In Que faire de l’Europe?, een uitgave van ATTAC France (2014), waaraan o.a. Michel Husson, Catherine Samaray en Thomas Coutrot meewerkten, leest men bijvoorbeeld dat het voorstellen van de EU en de eurozone als de belangrijkste bron van onze problemen alleen tot een golf van nationalisme kan leiden. Er wordt ook een doembeeld geschetst van een infernale spiraal van devaluaties na een uittrede uit de euro. Het zou ook het opgeven zijn van een solidaire strijd binnen Europa. De linkse voorstanders van een euro-exit zouden daardoor een hervorming van de Europese instellingen als een abstracte illusie voorstellen; moeten deze radicalen zich dan niet onmiddellijk aansluiten bij Varoufakis’ DiEM25, dat tegen 2025 de Europese instellingen grondig wil democratiseren? In veel publicaties en debatten van dit ‘links-europeïstisch’ standpunt stelt men de positie van ‘exiters’ (bv. Costas Lapavitsas, Frédéric Lordon, Cédric Durand) ook ten onrechte  voor alsof ze hierin een ‘panacee’ (universele oplossing) zouden zien van alle problemen. Linkse europeïsten sluiten een uittrede niet helemaal uit, maar dan als een ultieme maatregel. Ondertussen pleiten ze voor ongehoorzaamheid (désobéissance) aan de Europese verdragen. Maar hebben de gebeurtenissen in Griekenland in 2015 niet voldoende aangetoond dat zelfs maar de dreiging met ongehoorzaamheid tot een rabiate tegenaanval leidt van de Europese instellingen, in het bijzonder de Europese Centrale Bank? Wie die ongehoorzaamheid een beetje ernstig neemt, ziet in dat het uittreden uit de eurozone niet voorgesteld mag worden als een ultieme uitweg wanneer al het andere mislukt, maar door linkse partijen en regeringen in detail voorbereid moet worden zodat het werkelijk gewicht in de schaal brengt bij onderhandelingen met de ‘partners’, en desgewenst ook uitgevoerd kan worden. Dat  voorstellen als een onsolidaire houding lijkt me vrij bizar.

Voetnoten

  1. Uitgegeven door Athenaeum, Amsterdam, prijs: 22,50 € (ook als e-book verkrijgbaar, 15€). Oorspronkelijke titel: The Euro, and its threat to the future of Europe, Penguin Books, 2016.
  2. De Nobelprijswinnaar heeft zich blijkbaar vergist bij de telling, want hij spreekt van zes.
  3. Het is mij wel niet duidelijk waarom dit goed zou kunnen functioneren zonder kapitaalcontroles. Wat belet een vastgoedbedrijf om in Duitsland te lenen als de voorwaarden in Spanje aangescherpt worden?
  4. Op de kans daarvoor gaat Stiglitz niet in, maar ze is volgens mij minder utopisch dan velen denken. In de periode rond het Grieks referendum (5 juli 2015) stuurde de Duitse minister van financiën Schäuble het idee de wereld in van een time-out van vijf jaar voor Griekenland buiten de eurozone. Daar was in linkse kringen vooral verontwaardiging over, maar een Griekse regering die niet alles voor de euro over gehad zou hebben, had hierover kunnen onderhandelen.
  5. Zie de bespreking ervan in Een punt achter het de eenheidsmunt?, http://www.andereuropa.org/wp-content/uploads/2015/12/Longread-Een-punt-achter-de-eenheidsmunt.pdf .

 

Reacties plaatsen niet mogelijk