Komende evenementen

De wensen van de Europese Commissie voor… 2060

Door Herman Michiel, 6 januari 2017

 

Bij het begin van een nieuw jaar worden vaak kalenders gepubliceerd van komende evenementen als verkiezingen en topbijeenkomsten, en het is vrij zeker dat die ook zullen doorgaan. Gewaagder is het uitspraken te doen over mogelijke politieke wendingen, economische of sociale ontwikkelingen in het nieuwe jaar; men riskeert het jaar erop terecht te komen in het lijstje van belachelijke waarzeggers.

Maar wat dacht u van toekomstvisies die het over de periode tot 2060 hebben? We zullen het nochtans niet hebben over futurologen, visionairen of science fiction auteurs, maar over de Europese Commissie. Die bracht in december 2016 een ‘discussion paper’ uit 1 waarin experten van het departement Economie en Financiën (‘DG Ecfin’) hun licht laten schijnen op de ‘vergrijzing’. Geen kortetermijndenken zoals men het vaak aan economen verwijt, maar prognoses over pensioenuitgaven tot 2060, twee generaties vooruit!

Misschien zegt u dat men aan dergelijke bespiegelingen geen tijd moet verliezen, omdat niemand er iets zinnigs kan over zeggen. Het gaat tenslotte niet over het voorspellen van zons- of maansverduisteringen. Op 40 jaar tijd waren er in de eerste helft van de vorige eeuw twee wereldoorlogen en een economische crash van jewelste; in de tweede helft kenden we zowel de opgang van de welvaartstaat als het neoliberale offensief ertegen, een episode die we nog volop meemaken. Wat kan zoal niet gebeuren tussen 2017 en 2060…

Maar precies omdat het niet gaat over zons- of maansverduisteringen en wel over politiek beleid is het meer dan nuttig te kijken naar de visie die men in Brussel ontwikkelt over dat beleid. Daar komt heel wat bij kijken: een visie op de economische ontwikkeling, een visie op de rol van de overheid, op de overheidsfinanciën, kortom, het biedt ons een inkijk in wat de Europese leiders voor ons in petto hebben. Laat ze begaan en dan zouden hun prognoses wel eens realiteit kunnen worden. Zoals we zullen zien kan dat maar best verhinderd worden. Deze inkijk is trouwens niet gebaseerd op alleen maar de aangehaalde ‘discussion paper’ van eind vorig jaar; de Europese Commissie geeft jaarlijks een ‘Ageing Report’ (vergrijzingsrapport) uit, naast tal van andere studies over de pensioenen. Hieruit blijkt op consistente wijze waar de EU naartoe wil.

 

Over groei

We leven langer, het aandeel gepensioneerden neemt toe en dat kost dus gaandeweg meer geld. Van belang is hoeveel dit kost in verhouding tot wat een maatschappij aan rijkdom produceert, en dat laatste wordt traditioneel uitgedrukt door het Bruto Binnenlands Product, het BBP 2. Wie prognoses wil maken over de pensioenkosten moet dus ook een prognose hebben over de evolutie van het BBP. De Europese Commissie gaat nu uit van een groei voor de hele EU van 1,4% per jaar, als gemiddelde  voor de hele periode tot 2060. Vergelijken we dat met cijfers uit de periode 1995-2007 (zie Grafiek 1) dan blijft dat aanzienlijk onder het niveau van voor de crisis die in 2008 uitbrak (een niveau dat op zijn beurt maar ongeveer de helft was van dat in de decennia ervoor). De Commissie denkt dus dat we, gemiddeld gesproken, gedurende meerdere generaties in het huidige crisisachtige economisch klimaat blijven hangen. Voor een EU die van economische cijfers haar alfa en omega heeft gemaakt is dit allesbehalve een prestatie.

 

Grafiek 1: Jaarlijkse groei van het BBP (%). (Volle lijn voor de EU, stippellijn voor de USA)

Het is natuurlijk duidelijk dat de Europese Commissie die een kruisvaart voert tegen de publieke pensioenstelsels er baat bij heeft om de groei van het BBP laag in te schatten. Op die manier zullen pensioenen op termijn een groter deel van dat BBP beslaan en de ‘onhoudbaarheid’ van de huidige stelsels is dan zogezegd bewezen. Maar, zal men opwerpen, is het toch niet beter een beleid te baseren op voorzichtige prognoses in plaats van uit te gaan van al te optimistische scenario’s? Dat klopt, maar daar staat tegenover dat de hele cijferoefening van de Commissie ‘onvoorzichtig’ is. Dat kan men vlug als volgt inzien. Het hele ‘vergrijzingsvraagstuk’ betekent in budgettaire termen dat er in de komende decennia gaandeweg enkele procenten méér van het BBP aan pensioenen moeten besteed worden. Nemen we België als voorbeeld, dan ging het totnogtoe (vóór de recente zware ingrepen in het stelsel) over ongeveer 5% van het BBP  Maar zie, bij een economische groei van gemiddeld 1,6% in plaats van 1,4% is het BBP na 20 jaar reeds 5% groter dan eerst ingeschat, en er is geen ‘probleem’ meer. Na 40 jaar is het BBP bij dat groeiritme zelfs al 14% hoger dan aanvankelijk geraamd. Men kan er dan natuurlijk voor kiezen om dergelijke “extra’s” te laten vloeien naar de bedrijfswinsten of de beleggers, maar men kan ze ook geheel of gedeeltelijk besteden aan pensioenen. Het hele vergrijzingsprobleem is er een van politieke keuzes en niet van economische wetmatigheden, zoals verderop nog vaker zal blijken.

Maar wat als die gemiddelde groei nu niet 1,4% maar 1,2% is? Dan ligt het BBP na 20 jaar 5% lager dan eerst ingeschat. Wat dan gezongen? In dat geval zou het nuttig zijn in herinnering te brengen dat in de voorbije decennia een aanzienlijk deel van het BBP van eigenaar veranderd is. Zelfs volgens de OESO 3 ging sinds 1990 ongeveer 5% van het BBP naar de inkomens uit kapitaal, terwijl die vroeger aan de werkers toekwamen; de marxistische econoom Michel Husson 4 toont aan dat het voor de EU in de voorbije 40 jaar om ongeveer 10% van het BBP gaat! Retorische vraag: is er één studie van de Europese Commissie die naging wat er zou gebeuren als 10% van het BBP van arbeid naar kapitaal ging?

Tenslotte nog een opmerking die in feite alles wat hierboven gezegd werd teniet doet. We zijn eigenlijk al veel te ver meegegaan met de gedachtengang van de economen van DG Ecfin. Prognoses maken over het vergrijzingsprobleem in de verschillende lidstaten van de EU en zich daarbij steunen op een speculatieve gemiddelde groeivoet van de economie in de hele EU houdt geen steek. Er is geen Europese overheidsbegroting die pensioenen zal uitbetalen aan Roemenen, Duitsers of Spanjaarden. Het heeft bijgevolg geen zin om te doen alsof het vergrijzingsprobleem in Roemenië, Duitsland of Spanje kan afgemeten worden aan de hand van de evolutie van het BBP van de EU. Als onze gedachtengang tot iets diende was het dus om aan te tonen dat die van de Europese Commissie zo mank loopt als de EU zelf.

 

Vergelijkbare uitdagingen in het verleden

Het is duidelijk dat het vergrijzingsprobleem door het Europese establishment opzettelijk gedramatiseerd wordt om er hun keiharde besnoeiingen mee te verantwoorden. Daarmee is niet gezegd dat het aanpakken van de vergrijzing geen inspanningen zou vergen van het beleid. Het is echter van belang deze inspanningen in perspectief te plaatsen.

Zo kunnen we eens kijken naar een aantal gelijkaardige verschuivingen in het verleden. Grafiek 2 toont de budgettaire implicaties van de opbouw van de welvaartstaat in een aantal Europese landen in de naoorlogse periode 5. In een tijdspanne van slechts 20 jaar namen de sociale uitgaven toe met 5%, 10% en in het geval van Zweden zelfs met bijna 20%.

 

Grafiek 2: sociale uitgaven als percentage van het BBP voor diverse Europese landen.

Nog een voorbeeld: de uitgaven voor onderwijs in het naoorlogse Nederland 6. Grafiek 3 toont dat die evolueerden van 2.5% tot 7% van het BBP in een periode van 25 jaar.

 

Grafiek 3: Onderwijsuitgaven in Nederland als percentage van het BBP.

In de ogen van onze huidige neoliberale leiders waren hun voorgangers fout bezig, behept als ze waren met overjaarse ideeën over staatsmonopolies, progressieve belastingen en massale legers ambtenaren. Ze slaagden er nochtans blijkbaar beter in de uitdagingen van hun tijd aan te pakken, al hadden ze daar geen bataljons gecomputeriseerde economen voor in dienst…

 

De langetermijn-ambities van de EU

Uit de studies en aanbevelingen van de Europese Commissie blijkt echter dat ze niet op zoek zijn naar de financiële middelen opdat iedereen een degelijk pensioen zou hebben, maar naar ingrepen om de budgettaire impact ervan zo klein mogelijk te maken. Op dat vlak heerst er waarschijnlijk euforie in het Berlaymontgebouw, te oordelen naar de evoluties aangegeven in de vermelde studie van december 2016. Daar wordt een overzicht gegeven van de meeruitgaven voor vergrijzing in 2060 (in % BBP) zoals geschat in de  ‘vergrijzingsrapporten’ van 2001, 2006, 2009, 2012 en het laatste van 2015 7. In de onderstaande tabel vindt men een overzicht (voor de EU als geheel en voor een paar geselecteerde landen) van de evoluerende prognoses van de Commissie voor de meerkost van de vergrijzing in 2060.

 

Het meest verrassende in deze tabel is de radicale breuk in het verwachtingspatroon bij de schatting van 2015. Nemen we de EU als geheel (eerste lijn). Het vergrijzingsrapport van 2001 verwachtte dat de publieke pensioenen in de EU als geheel in 2060 2,9% van het BBP méér zou kosten dan in 2001. In de daaropvolgende rapporten van 2006, 2009 en 2012 wordt het cijfer wat bijgesteld, in 2012 zelfs vrij aanzienlijk, maar in 2015 berekent de Commissie dat de meerkost in 2060 negatief zou worden: in 2060 zouden de publieke pensioenen 0,3% van het BBP minder kosten dan in 2015! Er zou dus geen vergrijzingsprobleem zijn maar een vergrijzingsbonus! In een grafiek (grafiek A.5 van hun discussion paper van december 2016) toont de Commissie aan hoe ze denkt dat deze bonus geleidelijk aan zou opgebouwd worden (Grafiek 4).

 

Grafiek 4: De verschillende scenario’s over de evolutie tot 2060 van de kost van de publieke pensioenen (in % van het BBP) opgesteld door de Europese Commissie in 2001 (blauwe.punt-streepjeslijn), 2006 (rood), 2009 (oranje), 2012 (puntjes) en 2015 (blauwe volle lijn).

Volgens de recentste inzichten van de Commissie (blauwe volle lijn in Grafiek 4) zou de vergrijzingskost in de volgende 20 jaar nog heel lichtjes stijgen, minder dan 1% van het BBP, om dan te dalen tot zelfs iets (0.3%) onder het huidige niveau. Een spectaculaire trendbreuk dus met alle vorige scenario’s.

Dat over het vrij abstracte gecijfer over een gemiddelde in de EU. Kijken we naar de prognoses voor de individuele lidstaten, dan zijn de verrassingen echter nog veel groter (zie Tabel 1). Voor België bijvoorbeeld werd de vergrijzingskost traditioneel ingeschat op ongeveer 5% van het BBP, zoals reeds eerder vermeld en zoals aangegeven in de cijfers voor 2006, 2009 en 2012. Maar in de 2015 prognose is het plots maar 1,3% meer. Interessant detail: in een voetnoot zeggen de auteurs dat het cijfer in het oorspronkelijke vergrijzingsrapport van 2015 niet 1,3% maar 3,3% was, maar dat ze voor hun discussion paper “de pensioenhervorming van 2015 ingecalculeerd hebben”. En daarmee hebben we ook de verklaring voor alle andere verrassingen in de pensioenprognoses van de Europese Commissie. Deze grafieken en tabellen tonen op een vrij spectaculaire wijze de reeds deels gerealiseerde afbraakplannen van de Sociale Zekerheid in de EU.

Wat betreft afbraak doet Nederland het zeker niet slechter dan België, want voor een luttele meerkost van 0,9% van het BBP haalt men de kaap van 2060. Nederlanders moeten er wel vertrouwen in hebben dat de private pensioenfondsen in al die jaren geen te grote buitelingen maken, want hun pensioen zal er volgens de voorspellingen van de Commissie in de toekomst nog meer van afhangen dan vandaag (zie Grafiek 5, overgenomen uit de discussion paper) 8.

 

Grafiek 5: aandeel van het publiek en privaat gedeelte in de Nederlandse pensioenen volgens de prognoses van de Commissie.

Toch is dit maar klein bier in vergelijking met landen in Zuid-Europa (Tabel 1) . In Griekenland was er tussen 2009 en 2012 een ware metamorfose van de vooruitzichten: van een meerkost van meer dan 12% naar eentje van 1%, dat in 2015 zelfs evolueerde naar een overschot van 1,9% van het BBP. De Trojka heeft inderdaad niet stilgezeten in Athene. Een prachtig vooruitzicht voor de schuldeisers die, mits enig geduld, uitzicht hebben op 14% van het BBP. Ook Portugal en Spanje stevenen – volgens de scenario’s van de Commissie  – op een vergrijzingsbonus af, in Spanje gaat het van een oorspronkelijk ingeschatte kost van rond de 7% van het BBP naar een overschot van 0,8%.

 

Wat kosten deze plannen… aan de bevolking?

Vanzelfsprekend heeft dit alles zijn sociale prijs. We kunnen bijvoorbeeld kijken naar de ‘benefit ratio’, de verhouding tussen het gemiddelde pensioen en het gemiddelde loon (Grafiek 6). Ook al zijn gemiddelden een zeer slechte indicator voor een sociale realiteit, bij een vermindering van het gemiddeld pensioen in verhouding met het gemiddeld loon van 60% naar 40% zoals voorzien voor Spanje kan men zich al vlug iets voorstellen. Van 30% naar 20% zoals in Hongarije en Estland, waar de lonen zelf al zeer laag zijn, lijkt haast surrealistisch. Voor een uitgebreide analyse in het geval van België, zie de studie van PVDA-pensioenspecialist Kim De Witte 9.

 

Grafiek 6: Evolutie van de benefit ratio (verhouding in % tussen het gemiddelde pensioen en het gemiddelde loon) in de verschillende lidstaten van de EU. De oranje balken gevende toestand in 2013, de sterretjes zijn de prognoses voor 2060. De groene balken geven de vermindering aan. Voor de landencodes, zie hier; EL staat voor Griekenland, EE voor Estland, EA voor de eurozone.

Een andere indicator is de ‘replacement ratio’ (vervangingscoëfficient, de verhouding tussen het eerste pensioen en het laatste loon). Het gewogen EU-gemiddelde ervan was ongeveer 48% in 2013, maar zou in het Commissiescenario naar 35% dalen in 2060. Dat de lonen zelf stagneren of achteruitgaan, en dat deeltijdse jobs en onvolledige beroepsloopbanen ook slechts een gedeeltelijk pensioen opleveren wordt in de studies van de Commissie buiten beschouwing gelaten.

Toch worden mogelijke sociale gevolgen door de Commissiestudaxen niet ontkend (p. 40 van de discussion paper): “Van de voorziene vermindering van de benefit ratio kan men verwachten dat ze de overheidsfinanciën verbetert, maar in de toekomst zou ook de armoede kunnen toenemen onder oudere mensen.” Ze opperen dan dat het totale pensioen minder kan achteruitgaan dan het publiek gedeelte laat vermoeden, door de aanvulling met een privaat gedeelte. De Nederlandse ervaringen met opbrengsten uit pensioenfondsen zijn echter niet van aard om iedereen gerust te stellen 10.

 

Het afbraakinstrumentarium

In de schoot van de neoliberale hoofdkwartieren zoals de Wereldbank, het IMF en de Europese Commissie werd de afbraak van sociale zekerheidssystemen in de voorbije decennia tot een quasi-wetenschap ontwikkeld, compleet met een eigen jargon en geijkte meetmethodes. Men zegt natuurlijk ook niet dat men een pensioensysteem wil afbreken, maar “to address pension sustainability challenges” [de uitdaging van de houdbaarheid van de pensioenen aanpakken]. Afbraakinstrumenten worden in twee grote categorieën onderverdeeld. Je hebt de parametric reforms, en de structural (of systemic) reforms. Toegepast op pensioensystemen betekent een parametrische hervorming het formeel overeind houden van het systeem, maar met aanpassing van een of meerdere ‘parameters’. Zo kun je de pensioenleeftijd verhogen, of de definitie van de gewerkte periode veranderen (bijvoorbeeld door jaren werkloosheid of studie niet langer mee te rekenen), de vervangingscoëfficiënt verlagen, enzovoort. Bij een structurele hervorming wordt bijvoorbeeld een publiek systeem geheel of gedeeltelijk vervangen door een privaat, een repartitiesysteem door een kapitalisatiesysteem.

 

De meeste hervormingen die de lidstaten doorvoerden waren parametrisch, aldus de auteurs van de discussion paper. Populair is de verhoging van de pensioenleeftijd, in Denemarken zelfs tot 72,5 jaar voor mannen en vrouwen. Gendergelijkheid inroepen om de pensioenleeftijd voor vrouwen gelijk te schakelen met die van mannen behoort ook tot de mogelijkheden. Vroege pensionering tegengaan kan door allerlei poortjes af te sluiten (‘including disability pensions’ zegt de paper). Het aantal jaren vereist voor een volledig pensioen verhogen is ook een eenvoudige parametrische ingreep.
Voorts kan gesleuteld worden aan de bedragen zelf, reducing relative public pension generosity heet dat. Zowel de vervangingscoëfficiënt als het indexeringsmechanisme komen daarvoor in aanmerking. Nog een parameter is de bijdrage voor pensioenen uit het loon van de werknemers.

Structurele hervormingen waren er ook, zoals het invoeren van meerpijlersystemen, puntensystemen, individuele rekeningen et cetera. Natuurlijk wordt hier ook Griekenland vernoemd “waarvan het Parlement twee uitgebreide hervormingen goedkeurde in 2010 en 2012”.

 

Whodunit?

Dat alle pensioenhervormingen in de lidstaten door de parlementen goedgekeurd werden kan men niet ontkennen. Er werd vanuit Frankfurt ook slechts uitzonderlijk een monetaire revolver op de regering gericht om de gewenste hervormingen door te voeren, zoals het geval was in Griekenland. Juridisch georiënteerde geesten kunnen zeggen dat de EU of de Europese Commissie niets, maar dan ook niets te maken heeft met het pensioenbeleid van de lidstaten, waarvoor ze verdragsrechtelijk trouwens geen enkele bevoegdheid heeft. De vergrijzingsrapporten en discussion papers van de Commissie kunnen dan voorgesteld worden als informatieve nota’s over de ‘state of the European Union’.

Men vergeet dan natuurlijk het hele arsenaal aan aanbevelingen in het kader van het Europees Semester,  waar met de regelmatigheid van een klok ook de pensioenen worden aangevallen, men vergeet het budgettaire keurslijf waardoor elk tiende van een procent begrotingsdeficit de Brusselse banbliksems kan ontketenen. De permanente stroom aan pseudo-wetenschappelijke publicaties van de Commissiediensten, de door de EU gesponsorde academische ‘studies’ en de oneline-versies ervan in de media, de name and shame atmosfeer bij de bijeenkomsten van Europese regeringshoofden en ministers, het vormt een ideaal kader om politici  – die door afkomst, opleiding en omgang met financiële en economische elites vaak al een sterke neoliberale bias vertonen – een duwtje in de rug te geven om de ‘onpopulaire maar o zo noodzakelijke’ maatregelen ‘moedig’ door te voeren. En alles wat hier gezegd wordt over pensioenen geldt mutatis mutandis ook voor werkloosheidsvergoedingen, collectieve arbeidsovereenkomsten of arbeidsrechten.

Wat daar tegen te doen valt is vrij duidelijk. Tegenover elke duwtje in de rug vanwege de collega’s sociale afbrekers moet een schop in de kont staan vanwege de honderdduizenden die het niet langer pikken om een ‘parameter’ te zijn in een pseudo-wetenschappelijk model.

Voetnoten

  1. Europese Commissie, Pension Reforms in the EU since the Early 2000’s: Achievements and Challenges Ahead, discussion paper 042, december 2016, http://ec.europa.eu/economy_finance/publications/eedp/dp042_en.htm
  2. Men kan veel bezwaren aanhalen tegen het BBP als uitdrukking van de rijkdomproductie, maar het is het cijfer dat algemeen voorhanden is en door overheden gehanteerd wordt.
  3. Partage de la valeur ajoutée entre travail et capital: Comment expliquer la diminution de la part du travail? Perspectives de l’emploi de l’OCDE 2012, Chapitre 3, https://www.oecd.org/fr/els/emp/EMO%202012%20Fra%20_Chapitre%203.pdf.  
  4. M. Husson, Le partage de la valeur ajoutée en Europe, La Revue de l’IRES n° 64, 2010/1, http://hussonet.free.fr/psalirsw.pdf.  
  5. Uit Bea Cantillon, De paradox van de investeringsstaat: Waarom is de armoede niet gedaald? , mei 2009, http://www.centrumvoorsociaalbeleid.be/sites/default/files/de%20paradox%20van%20de%20investeringsstaat.pdf  .
  6. Uit Robert Vermeulen, Ontwikkeling van de Onderwijsuitgaven , Universiteit Maastricht 2006, www.bvekennis.nl/Bibliotheek/06-0962_onderwijsuitgaven.pdf.
  7. Dit laatste vindt men op http://ec.europa.eu/economy_finance/publications/european_economy/2015/pdf/ee3_en.pdf .
  8. Nederland spant, samen met Denemarken, in de EU de kroon voor wat betreft laagste aandeel van de publieke pensioenen.
  9. Kim De Witte, Waarom langer werken voor minder pensioen?, http://www.marx.be/nl/content/waarom-langer-werken-voor-minder-pensioen
  10. Zie bijvoorbeeld Tekort bij pensioenfondsen afgewenteld op 5,6 miljoen Nederlanders, of Kabinet zoekt oplossing voor korten op pensioenen.   

 

Laat een reactie achter

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *