Komende evenementen

Global Europe – Competing in the World

– De agressieve handelsstrategie van de EU

door Roeline Knottnerus,  2008

[Dit is een tekst uit de brochure Wat Europa werkelijk doet – een kritisch boekje over de EU]

Excuses, dit artikel gaat niet over het EK of WK, noch over de Olympische Spelen of het Eurovisie Songfestival… Global Europe- Competing in the World is de titel van een document uit 2006 waarin de Europese Commissie de uitgangspunten voor haar handelsstrategie met de rest van de wereld uiteen zet. ‘Lekker belangrijk’, zullen veel mensen denken. ‘Dat is voer voor economen, en ver van m’n bed.’ Maar dat is te makkelijk gedacht. De voortschrijdende globalisering brengt dit heel dicht bij huis.

In eerste instantie is Global Europe vooral zorgwekkend voor wie zich druk maakt om de

ontwikkeling van arme landen.

In Global Europe formuleert de Europese Commissie een bijzonder agressieve handelsagenda. Het hoofddoel van de EU is het openbreken van markten in de opkomende economieën van de ontwikkelingslanden. Europa wil daar de positie van onze multinationals en investeerders versterken, niet alleen ten opzichte van de VS en Japan, maar vooral ook om de opkomende grootmachten als China, India en Brazilië het nakijken te geven.

Toegang tot markten

Daarom eist Europa in haar handelsonderhandelingen met bijvoorbeeld Centraal Amerika, de Andeslanden en de landen van de Zuidoost-Aziatische Unie (ASEAN) vergaande liberalisering en deregulering van de markten voor goederen en diensten, zodat de internationaal opererende bedrijven zich makkelijker op die markten kunnen begeven.

Daarbij ziet de EU graag dat regels en voorschriften worden geharmoniseerd in de richting van de EU-regels: dat geeft het Europese transnationale bedrijfsleven immers onmiddellijk een concurrentievoordeel. De EU wil daarnaast meer rechten voor investeerders en een betere bescherming van Europese bedrijven die zich in die landen vestigen.

Verder verlangt de EU te kunnen meedelen in de lucratieve markt voor overheidsaanbestedingen. Tegelijkertijd wil men wel de know-how van de eigen bedrijven kunnen beschermen. Daarom zet de EU zwaar in op een betere bescherming van intellectueel eigendom en de naleving van het patentrecht.

Een bijzonder belangrijk punt – in het licht van aanzwellende consumptiedrift van nieuwe grootmachten als China en India – is daarnaast het veiligstellen van de toegang tot grondstoffen en ruwe materialen.

De EU typeert deze agenda, waarin het eigenbelang van Europa duidelijk voorop staat, als een ‘activistische’ benadering van vrijhandel. Maar in de retoriek die Europa hanteert, wordt deze benadering aan ons ‘verkocht’ als zijnde in het belang van de ontwikkeling van arme landen. Want volgens Europa zou dát haar hoogste prioriteit hebben.

Maar dan is het toch typisch dat Europa’s inzet bij de handelsonderhandelingen in de ontwikkelingslanden met zoveel argwaan bekeken wordt. Daar zijn niet alleen maatschappelijke organisaties, maar ook steeds meer overheden erg bezorgd over wat liberalisering en onderwerping aan de markt – en daarmee aan machtige transnationale ondernemingen – zal betekenen voor bijvoorbeeld de voedselzekerheid en de toegang tot basisvoorzieningen als water, onderwijs en gezondheidszorg.

Markten stel je open door je importtarieven omlaag te brengen. Maar voor veel arme landen vormen de opbrengsten uit importtarieven een aanzienlijk deel van hun belastinginkomsten. Die zijn erg belangrijk voor de financiering van publieke diensten. Omdat de bevolking arm is en vaak werkzaam in de informele economie, kunnen ontwikkelingslanden dat verlies aan inkomsten uit importtarieven niet opvangen door bijvoorbeeld inkomstenbelasting. Het verlies aan inkomsten uit tarieven als gevolg van marktopenstelling gaat dus maar al te vaak ten koste van de publieke dienstverlening en daar zijn arme mensen het eerst de dupe van.

Ontwikkeling?

Daarnaast betekent liberalisering meestal ook commercialisering. De buitenlandse investeerders die zich op de markt begeven, richten zich vooral op de kapitaalkrachtige klanten, wat ten koste gaat van dienstverlening aan de armen. Eigen bijdragen in de zorg of het onderwijs zijn voor hen vaak moeilijk op te brengen. En vaak zijn het niet alleen de kosten die de drempel voor toegang tot bepaalde diensten verhogen: soms verdwijnt de dienstverlening zelfs helemaal. Een voorbeeld: commerciële banken richten zich het liefst op kapitaalkrachtige burgers in grote bevolkingscentra. Als zij zich in een land vestigen, (meestal door bestaande banken over te nemen) hebben ze de neiging om minder rendabele kantoren op het dunbevolkte platteland te sluiten. Maar dat betekent dat boeren daar geen toegang meer hebben tot kredietverstrekking om bijvoorbeeld hun zaaigoed te betalen. Dat heeft verstrekkende gevolgen, niet alleen voor hun eigen levensonderhoud, maar ook voor de voedselvoorziening als geheel.

En tot slot dringen de rijke landen in hun handelsverdragen zonder uitzondering aan op deregulering: bedrijven moeten niet gehinderd worden door een oerwoud aan regels dat het vrije ondernemerschap in de weg staat. Maar ook dat heeft een keerzijde: regeringen in ontwikkelingslanden trekken aan de bel omdat dit ten koste gaat van hun mogelijkheden om te voorkomen dat succesvolle lokale bedrijven worden opgekocht door buitenlandse investeerders; om dumping van goedkope producten tegen te gaan; of om buitenlandse bedrijven te verplichten een bepaald percentage lokaal personeel aan te nemen of lokale grondstoffen te gebruiken voor hun productie. Hoe moeten deze landen dan nog hun economieën ontwikkelen? Of mag hun ontwikkeling alleen als die toevallig gelijk opgaat met de ontwikkeling van onze multinationals?

En niet alleen regeringen trekken aan de bel, ook milieuorganisaties en vakbonden tekenen regelmatig protest aan tegen dereguleringsmaatregelen, omdat – onder druk van het westen – zowel milieubeschermende als sociale wetgeving geslachtofferd worden.

Globalisering voor u

Tot zo ver het ‘ver van ons bed’-verhaal. Maar zo ver van ons bed is het niet. We moeten ons vooral niet rijk rekenen en denken dat deze politiek alleen van invloed is op de sociale omstandigheden in ontwikkelingslanden aan de andere kant van de wereld. Hier in Europa krijgen we inmiddels rechtstreeks te maken met de effecten van dit niet aflatende streven  om onze concurrentiepositie in de wereld te versterken. Dat is globalisering voor u.

Alleen zijn de verbanden niet altijd even duidelijk. Dat is dan ook een van de weinige ‘positieve’ dingen die over Global Europe te melden zijn: in dit document wordt voor het eerst openlijk de link gelegd tussen het handels- en concurrentiebeleid van de Europese Commissie en de inzet om de Europese binnenlandse markt langs neoliberale lijnen te hervormen. Of zoals Europa’s handelscommissaris Peter Mandelson het verwoordt: ‘door globalisering verdwijnt het onderscheid tussen wat we thuis doen en wat we over de grens doen.’(1)

Net als in ontwikkelingslanden hebben wij hier in Europa ook te maken met liberalisering en privatisering van publieke diensten als energie, gezondheidszorg en openbaar vervoer. Want de overheid ‘treedt terug’ ten gunste van de markt. Concurrentie, vaak op arbeidsvoorwaarden, doet zijn intrede in sectoren die we kortgeleden nog ‘nutsvoorzieningen’ zouden noemen. De consument wordt er ondertussen lang niet altijd beter van. En ons sociale model wordt eufemistisch gesproken ‘geherstructureerd’ of ‘gemoderniseerd’. Beleidmakers hebben er zelfs nog mooiere woorden voor. ‘Het verbeteren van employability door flexicurity’ noemen ze dat dan. Of het ‘herijken van onze sociale arrangementen’. En ‘mensen toerusten voor verandering’.

Wat dit eigenlijk betekent, is de voortdurende uitholling van de rechten van werknemers, een radicale herziening van onze sociale voorzieningen: flexibilisering van de arbeidsmarkt, minder sociale zekerheid bij werkloosheid, ziekte of arbeidsongeschiktheid, verminderde ontslagbescherming en langer doorwerken.

Onttakeling sociaal model

Om ons concurrentievermogen te versterken, zal het Europese sociale model moeten worden onttakeld, is de heersende opvatting, althans de opvatting van de Europese ‘heersers’. Dat wordt pijnlijk duidelijk uit een reeks recente arresten van het Europees Hof van Justitie, die bevestigen dat in de interne Europese markt het recht om grensoverschrijdend diensten aan te bieden en het recht op vrije vestiging voorrang krijgen boven minimumarbeidsvoorwaarden. Zelfs aan nationaal vastgelegde minimumbeloningen wordt getornd.

Een ‘mooi’ voorbeeld vormt de zaak waarin een Pools bedrijf dat werkte op een Duitse bouwplaats zijn Poolse werknemers maar 46% betaalde van het in Duitsland geldende minimumloon. Maar toen deze zaak werd voorgelegd aan het Europees Hof, volgde niet een veroordeling van het betreffende bedrijf wegens uitbuitingspraktijken. Integendeel, het Hof oordeelde dat het bedrijf legitiem gebruikmaakte van een concurrentievoordeel.(2)

Als het Europees Hof zonder met z’n ogen te knipperen een dergelijk vonnis kan uitspreken, dan zou het ons ook niet moeten verbazen dat de Europese Commissie er niets tegenstrijdigs in ziet dat zij de in haar Lissabonstrategie uitgedragen doelstelling van ‘duurzame groei met meer en betere banen’ probeert te bereiken door zich te bedienen van beleid dat sociale en milieustandaarden en arbeidsvoorwaarden juist ondermijnt.

Dat is hoe de agenda van Global Europe voor het versterken van ons concurrentievermogen in de praktijk werkt. Global Europe draait om wat de Commissie benoemt als ‘het doorvoeren van de juiste hervormingen…om ervoor te zorgen dat onze economieën goed gepositioneerd zijn om de kansen te benutten die globalisering biedt’.(3) Hieruit blijkt eens te meer dat Global Europe een strategie is die voornamelijk in het belang is van grote transnationale bedrijven – zij zijn immers degene die kansen op de wereldmarkt moeten pakken. Een strategie die de kloof tussen arm en rijk verder zal verbreden – en dan niet alleen tussen de landen van het geïndustrialiseerde Noorden en het veel minder ontwikkelde Zuiden, maar ook bínnen landen, en echt niet alleen in ontwikkelingslanden.

Omdat het welvaartsniveau in ontwikkelingslanden veel lager ligt dan bij ons, en de welvaartsverdeling er vaak nog een stuk schever is, zijn de effecten van de neoliberale agenda daar ernstiger dan hier. Maar wij hier in Europa moeten goed beseffen dat we op geen enkele manier gevrijwaard zijn van hetzelfde soort gevolgen. En dat de toenemende onzekerheid waar mensen in Europa mee te maken hebben niet slechts een autonoom gevolg is van het abstracte begrip globalisering, maar rechtstreeks verbonden is met de politiek-economische agenda van de EU.


Roeline Knottnerus is als onderzoeker verbonden aan het Alternative Regionalism project van het Transnational Institute, dat in samenwerking met sociale bewegingen en NGOs in Europa, Azië, Latijns-Amerika en Afrika op regionaal niveau alternatieven voor neoliberale ontwikkeling nastreeft.

Noten:

[1] ‘Europe Competing in the World’ – Toespraak van Peter Mandelson bij gelegenheid van de Churchill-lezing, Federaal Ministerie van Buitenlandse Zaken, Berlijn, 18 september 2006. (vertaling RK)

[2] Het Rüffert-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, zaak C-346/06.

 

Reacties plaatsen niet mogelijk