Komende evenementen

‘Agreekment’, TINA en de sociale bewegingen

Door Vaïa Demertzis en Jean Faniel (*)

 

Artikel oorspronkelijk verschenen op Les @nalyses du CRISP en ligne, 24 juli 2015
Vertaling: Ander Europa
Met dank aan CRISP voor de toestemming tot publicatie

Een mooi geëditeerde versie van dit uitgebreid artikel vindt u hier (pdf, 1,14 MB).

Op 13 juli 2015 nam de top van de eurozone een verklaring aan over de verplichtingen die Griekenland na zal moeten komen wil er sprake kunnen zijn van goedkeuring van “een eventuele toekomstige overeenkomst over een nieuw programma” van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Donald Tusk, de voorzitter van de Europese Raad, noemde deze tekst het ‘agreekment’, een mengsel van het Engelse ‘agreement’ en ‘Greece’. Heel wat Grieken ervaren deze tekst als een machtsgreep en een echte vernedering, ook al lijkt daardoor de mogelijkheid van een verwijdering van hun land uit de eenheidsmunt (een ‘Grexit’) voor een tijd afgewend te zijn. Deze verklaring kwam vlak na het referendum van 5 juli, waarbij een grote meerderheid van de Grieken (61% van de uitgebrachte stemmen) zich had uitgesproken tegen de eerdere lijst van verplichtingen die Griekenland moest aangaan om in aanmerking te komen voor een nieuw hulpfonds. Deze lijst was zelfs nog minder dwingend dan degene die uiteindelijk werd aangenomen, ook al bevat de verklaring van 13 juli een mogelijke herschikking van de schuld. De aan Griekenland opgelegde voorwaarden werden ook door velen afgewezen omdat ze ingaan tegen de nationale soevereiniteit van het land, en meer in het algemeen in strijd zijn met de democratie. Ten slotte hebben talrijke vooraanstaande economen met klem benadrukt dat het onmogelijk is dat het land met deze maatregelen in staat zou zijn om uit de zware economische recessie te geraken waarin het zich sinds een half decennium bevindt.

Voor veel sociale bewegingen in heel Europa gaat het bij de krachtmeting tussen de Griekse regering en haar kredietverleners niet alleen om de economie, maar wellicht nog meer om een symbolische en ideologische strijd. In de ogen van veel militanten leek het verzet dat Alexis Tsipras met SYRIZA en zijn coalitieregering tot 12 juli voerden het tegenbewijs te zijn voor het motto van de voormalige Britse eerste minister Margaret Thatcher, There Is No Alternative (‘TINA’), wat min of meer de incarnatie van het neoliberalisme [i] is geworden.

De tekst van het agreekment bevat passages die er blijkbaar willen inhameren dat er voor de herlancering van de economie geen alternatief mogelijk is buiten de recepten aangeprezen door de instellingen, met name het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB). De goedkeuring door Tsipras en vervolgens door het Grieks Parlement van de tekst van 13 juli zou daarom bij de burgers die het neoliberalisme afwijzen kunnen overkomen als de mislukking van een breuk met dit neoliberalisme, wat een demobiliserend effect zou kunnen hebben. Anderzijds zouden de omstandigheden waarin dit akkoord werd gesloten de woede kunnen opwekken van een deel van de burgers tegen de instellingen die dit opgelegd hebben aan Griekenland, en meer bepaald tegen de Europese Unie (EU) en het neoliberaal project waarvan het in hun ogen de incarnatie is. Men kan zich daarom afvragen welke gevolgen het agreekment zal hebben op de sociale bewegingen die het niet begrepen hebben op ‘TINA’.

Het eerste deel van deze analyse is een terugblik op de politieke en sociaal-economische situatie van Griekenland. Om het hoofd te bieden aan zijn schuldencrisis heeft dit land de neoliberale aanbevelingen van de kredietverleners ten uitvoer gebracht. De mobilisaties van de Griekse bevolking tegen de eerste memoranda, en vervolgens het in januari 2015 aan de macht komen van de links-radicale formatie SYRIZA, hebben bij tal van sociale bewegingen in Europa de hoop gewekt dat er een alternatieve politiek zou worden gevoerd, die volgens hen de TINA-formule nietig zou verklaren.

Het tweede deel toont aan dat de steun van deze bewegingen, en in het bijzonder van de vakbonden, toch een aantal vragen oproept. Het derde deel belicht de grote lijnen van het agreekment en de eerste reacties die het opriep, in Griekenland en daarbuiten. In het vierde deel wordt nagedacht over de mogelijke reacties van de sociale bewegingen op wat lijkt als een overwinning van het TINA-principe of als een antidemocratische machtsgreep. Het kan verschillende kanten uitgaan: van terugtrekking en demobilisatie, tot radicalisatie van de strijd in verschillende vormen. De rol van de sociale bewegingen en de vakbonden in de evolutie die het sociaal verzet in de praktijk zal aannemen, in de ene richting of de andere, is het onderwerp van het laatste deel.

Griekenland, tussen laboratorium van het neoliberalisme en hoop om eruit te ontsnappen

Met 36,3% van de geldige stemmen en 49,7% van de zetels was de Coalitie van radicaal links (SYRIZA) duidelijk de winnaar van de vervroegde Griekse verkiezingen van 25 januari 2015. De dag daarop kwam Tsipras aan het hoofd van een ‘anti-soberheid’-coalitie van zijn partij met de partij van de Onafhankelijke Grieken (ANEL), een rechtse soevereinistische formatie. Het aan de macht komen van deze nieuwkomers betekende een politieke breuk met de voorgaande periode, waarin de twee grote traditionele partijen (het rechtse Nea Dimokratia en de socialistische PASOK) afwisselend aan de macht waren.

Al jaren lang verklaarde SYRIZA te willen breken met de opgelegde soberheidspolitiek, om zo de economische en sociale crisis te bestrijden en het probleem van de Griekse schuld op te lossen. Dit discours deed bij talrijke burgers en militanten, in en buiten Griekenland, de hoop rijzen op een ander beleid dan dat voorgestaan door de Trojka (IMF, ECB en Europese Commissie). Dit enthousiasme werd nog versterkt door verschillende elementen. Ten eerste kwam het verzet van de Griekse bevolking sinds het begin van de schuldencrisis tot uiting in talrijke mobilisaties (stakingen, betogingen, krachtdadige acties…). Voorts kon SYRIZA, voortgestuwd door dit sociale verzet, bogen op een verkiezingsresultaat dat voor een links-radicale formatie sinds tientallen jaren zijns gelijke niet had gekend in West-Europa. Ten slotte werd Tsipras een bekend figuur in heel Europa, onder andere door zijn kandidatuur voor het voorzitterschap van de Europese Commissie in 2014 vanuit de Partij van Europees Links.

Ook de ontwikkeling van de sociale situatie in Griekenland in de afgelopen jaren verklaart waarom dit land voor de sociale bewegingen en de burgers die zich verzetten tegen het neoliberalisme een symbool is geworden. Griekenland heeft immers sinds 2010 onder de zeggenschap van de Trojka een beleid gevoerd met verregaande gevolgen: de werkloosheid is aanzienlijk toegenomen (momenteel meer dan 25% gemiddeld, en meer dan 50% voor de jongeren), de lonen, uitkeringen en pensioenen werden zeer drastisch verlaagd (gemiddeld met 38% voor de pensioenen), ongeveer een derde van het overheidspersoneel en dat van de openbare diensten werd afgedankt zonder vervanging [ii], de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten werd opgeschort, de wettelijke bescherming van de loontrekkenden verminderd en de flexibiliteit verhoogd, terwijl de openbare uitgaven drastisch werden beperkt, met name voor het sociaal beleid en de gezondheidszorg (waarvan het budget met 40% werd verminderd). Er waren bovendien talrijke privatiseringen. Griekenland werd daarom door sommigen beschouwd als een ‘laboratorium van het neoliberalisme’ in Europa of, in de woorden van Tsipras op 8 juli 2015 voor het Europees Parlement, als een ‘proefveld van het soberheidsbeleid’ (dat volgens hem mislukte). Deze situatie werd ook als een mislukking gekenmerkt niet alleen op sociaal vlak, maar ook economisch: de aangekondigde heropleving is er niet gekomen en de openbare schuld bleef maar stijgen, tot 175% van het bruto binnenlands product in 2014, tegen ongeveer 127% in 2009.

Zodra de nieuwe Griekse regering aan de macht kwam heeft ze geprobeerd om afstand te nemen van de Trojka en haar adviezen, en de componenten van de Trojka werden herdoopt tot ‘de instellingen’. Maar de strategie diedoor deze regering werd gevolgd gaf aanleiding tot talrijke debatten onder de tegenstanders van het neoliberalisme.

Zo hebben Tsipras en zijn ploeg gepoogd via de onderhandelingen een herziening van de Griekse situatie te bereiken en zich daarbij binnen het institutioneel kader van de EU en de eurozone opgesteld; talrijke intellectuelen en militanten beschouwen dit kader echter als op zich problematisch, en ze zijn van oordeel dat een breuk een onmisbare voorwaarde is. De Griekse regering heeft haar wil om binnen de eurozone te blijven onderstreept, een positie die door Tsipras al werd bevestigd tijdens de Europese verkiezingscampagne van 2014 en de Griekse verkiezingen enkele maanden later. Zodoende gaf hij te kennen de voorwaarden van de Economische en Monetaire Unie te willen respecteren, en stelde zich aldus op als vrager naar hulp, wat een gevoelige vermindering betekende van de dreiging die van een ‘grexit’ kon uitgaan voor de Europese economie.

Het scenario van het uit de eurozone stappen geeft ook aanleiding tot heel wat overwegingen over de voor- en nadelen die daaraan gekoppeld zouden kunnen zijn. Een uitstap uit de euro, of zelfs de implosie van de eurozone, is geen gedachtengoed dat beperkt is tot sommige tegenstanders van het kapitalistisch systeem, want het leeft ook bij talrijke eurosceptische formaties, waaronder ook extreem-rechtse partijen zoals het Franse Front National, zij het om fundamenteel verschillende redenen. We merken terloops op dat het debat over een eventuele uittrede van Griekenland uit de eurozone in de ogen van sommigen een bewijs is van een fout in het neoliberaal denken, want dat denken evolueerde in enkele jaren van het idee dat een uittrede uit de eurozone onmogelijk is, tot de stelling dat de Griekse uittrede wenselijk, en zelfs onvermijdelijk is.

De strategie van de Griekse regering werd bekritiseerd, soms hard bekritiseerd, door militanten en sociale bewegingen in België en elders in Europa. Ook in Griekenland heeft deze strategie nooit de onvoorwaardelijke en unanieme steun gekregen binnen de SYRIZA-coalitie, en de regering werd ook niet gesteund door de communistische partij KKE. Toch werden de bijna zes maanden van verzet tegen de internationale druk geleidelijk aan het voorbeeld van het verzet tegen de soberheidspolitiek. Op zich dateert de kritiek van de ‘pensée unique’ (van de overheersende opvatting) al van de jaren 1990, die werd dan voortgezet in de andersglobalistische beweging van rond de millenniumwissel, en heeft nieuwe vormen aangenomen in de context van de economische en financiële crisis die uitbrak in 2008, met de mobilisatie van de Indignados en de Occupy-beweging. Het aan de macht komen van SYRIZA en haar ambitie om een anti-soberheidsbeleid te voeren werd gevoed door dit verzet, en gaf er ook een nieuwe vorm aan. Na Latijns-Amerika, waarvan de ervaringen in het verzet tegen het neoliberalisme door Venezuela, Bolivia, Ecuador en zelfs Cuba met belangstelling gevolgd worden door talrijke linkse sociale bewegingen, kreeg dit verzet voor de eerste maal in Europa een uitdrukking in een regering.

De beslissing van de Griekse regering om over te gaan tot een referendum over de voorwaarden van een nieuwe kredietverlening gaf ook aanleiding tot intense polemieken binnen deze bewegingen, maar door het feit dat hier het woord gegeven werd aan het volk zelf werd dit in grote mate begroet als een democratisch antwoord op de onderhandelingen die vanwege hun technocratisch en antidemocratisch karakter afgewezen werden.

Internationale steun, maar met beperkingen

Binnen kringen die het neoliberalisme vijandig gezind zijn gaf de lijn gevolgd door de Griekse regering niet alleen aanleiding tot hoop. Er kwamen ook concrete steuninitiatieven uit voort van verschillende aard. Financieel: nog vóór de verkiezingen van januari werden er, onder andere in België, collectes georganiseerd om de verkiezingscampagne van SYRIZA te financieren. Een Brit organiseerde ook een (vooral symbolische) crowdfunding in een poging Griekenland te helpen bij het terugbetalen van leningen aan het IMF. Er waren ook betogingen. In de dagen voorafgaand aan 30 juni, de datum waarop meer dan anderhalf miljard euro terugbetaald moest worden aan het IMF, en vervolgens voor het referendum van 5 juli, werden betogingen georganiseerd in verschillende Europese steden, waaronder Brussel, waartoe opgeroepen werd door verenigingen en vakbonden. Er waren ook initiatieven van bewustmaking en solidariteit: via de sociale media werd steun geboden aan de Grieken, waaronder ook oproepen om neen te stemmen bij het referendum. Meer algemeen hebben vakbonden, waaronder Belgische, sinds verschillende jaren Griekse vakbondsmilitanten uitgenodigd om in België te getuigen over de situatie in hun land, en groepen Belgische militanten zijn ter plaatse de gevolgen gaan vaststellen van de sociaal-economische situatie. Steun ook in de vorm van expertise: verschillende buitenlandse specialisten hebben in Athene deelgenomen aan de werkzaamheden van de Waarheidscommissie over de openbare schuld, opgericht binnen het Grieks Parlement, en onder coördinatie van Eric Toussaint, voorzitter van de Belgische tak van het Comité voor de annulatie van de schuld van de Derde Wereld (CADTM-CODEWES) en lid van de Commissie die op het eind van de jaren 2000 de audit van de schuld van Ecuador doorvoerde.

Maar was er werkelijk sprake van een duidelijke en massale steun? Dat is niet zo evident. Zo ziet het er naar uit dat bijvoorbeeld de vakbondsbeweging in geen enkel land haar leden gemobiliseerd heeft zoals ze in staat is het te doen (met een succes dat afhangt van land tot land) voor binnenlandse aangelegenheden. Nergens werd gewag gemaakt van een solidariteitstaking met Griekenland. Het klopt dat de socialistische vakbond (ABVV-FGTB) en sommige geledingen van de christelijke (ACV-CSC) de oproep “Samen met de Grieken/Avec les Grecs” ondertekend hebben, het platform dat twee betogingen organiseerde in Brussel in de dagen voorafgaand aan het eind van de onderhandelingen en aan het referendum. Maar de Belgische vakbonden hebben hun militanten niet massaal gemobiliseerd en ze hebben voor hun leden ook geen echte informatie- en sensibilisatiecampagne opgezet over de Griekse situatie en de mogelijke gevolgen voor de evolutie van de EU, en als gevolg daarvan ook voor de situatie van de Belgische werknemers zelf. Ook op Europees vlak heeft de kritiek van het Europees Vakverbond (EVV) zich niet vertaald in de organisatie van massa-acties die in staat geweest zouden zijn invloed te hebben op de lidstaten of op de Europese instellingen. In een open brief van 7 juli gericht aan de Europese leiders, aan de staats- en regeringsleiders en aan de algemeen-directeur van het IMF, opgesteld om de resultaten van het referendum te ondersteunen [iii] (terwijl het EVV toch de organisatie van dit referendum bekritiseerd had), riep het EVV op om een ‘redelijk compromis’ te vinden, een uitdrukking die getuigt van een op zijn minst aarzelende houding.

Het lijkt er dus op dat de steunbetuiging aan het Griekse volk een uitdrukking was van de aanzienlijke hoop die tal van sociale bewegingen stelden op het verzet van de regering van Tsipras, maar dat deze bewegingen tegelijkertijd niet in staat waren, en dat ze zelfs niet wilden, om deze steun van de nodige middelen te voorzien. Misschien omdat ze zelf niet geloofden dat Griekenland in staat was een andere weg te volgen, gezien de situatie. Een dergelijke houding kan teruggaan op het eigen onvermogen om, tot nog toe, een dergelijke verandering op te leggen aan hun eigen regering. Zonder twijfel ook omdat veel van hun al dan niet professionele militanten het discours delen over de verantwoordelijkheid van de Grieken in de economische situatie van hun land, een discours dat sterk verspreid wordt door de Europese politieke verantwoordelijken en door de meeste media. De sociale bewegingen zijn zeer heterogeen, des te meer als men ze op Europese schaal bekijkt. Men vindt er zij aan zij organisaties met zeer uiteenlopende opvattingen en belangen; een synthese van hun posities leidt niet noodzakelijk tot eisen die breken met de heersende economische stellingen. Het EVV, om dit voorbeeld nog eens te nemen, verenigt vakbonden met sterk verschillende overtuigingen en praktijken, sommigen met een visie van sociaal partnerschap bij de begeleiding van de belangrijkste hervormingen van de lidstaten, andere die zich daartegen verzetten en er tegen mobiliseren. Naast dit heterogeen karakter heeft de Europese vakbondsconfederatie sinds lang een strategie ontwikkeld die gericht is op het zoeken van compromissen met de Europese instellingen, eerder dan een breuk met hun beleid. Meer in het algemeen komt de terughoudendheid of de aarzeling om de strategie van de Griekse regering te steunen, zoals die tot uiting kwam bij veel vakbonden en sociale organisaties, voort uit hun gehechtheid aan de Europese constructie en aan het sterk symbool dat de euro is, soms zonder te kijken naar de implicaties. En ten slotte zou het verkeerd zijn te denken dat alle bewegingen die het neoliberalisme min of meer bestrijden ook echt voorstander zijn van een alternatief beleid, waarvan de contouren niet echt duidelijk zijn en de uitvoering avontuurlijk kan lijken.

Het diskrediet, of zelfs de demonisering waarmee talrijke Europese leiders (tot en met de voorzitters van de Commissie en het Europees Parlement in de dagen voorafgaand aan het Grieks referendum [iv]) en heel wat grote media in heel Europa de politiek van de Griekse regering, en ruimer nog het zoeken naar een alternatieve sociaal-economische weg, benaderden, hebben waarschijnlijk bijgedragen tot het ondermijnen van de steun die sommige sociale bewegingen bereid waren te geven aan het verzet van de Griekse regering tegen de rest van de eurozone. Bij anderen daarentegen versterkten deze stellingnamen de wil om de Grieken te steunen in hun strijd van één tegen allen, en een groot deel van die steun bestond in het aan de kaak stellen, in het bijzonder op de sociale media, van Griekenland vijandig gezinde verklaringen van politici en in de media.

Ook de houding van de Griekse regering zelf kan bijgedragen hebben aan de verandering van de steun die buitenlandse sociale organisaties en vakbonden bereid waren te bieden. Sinds het begin van de crisis zijn de Griekse autoriteiten niet in staat of bereid geweest een efficiënte belastingsheffing door te voeren, noch de reders of de Orthodoxe Kerk serieus te laten bijdragen. De lijn die Tsipras met zijn ploeg en zijn partij volgde was ook niet altijd duidelijk en consequent. Zo wees het ontslag op 6 juli van de minister van financiën Yanis Varoufakis op interne verdeeldheid over de te volgen strategie tegenover de eurogroep en de ECB. Daarvoor had het Grieks Parlement, op initiatief van haar voorzitster Zoé Konstantopoulou van de linkervleugel van SYRIZA, een audit van de Griekse schuld in het leven geroepen. De eerste conclusies van dit onderzoek werden voorgesteld in aanwezigheid van de eerste minister, maar deze lijkt er geen gebruik te hebben van gemaakt om bij zijn gesprekspartners te dreigen met een opschorting van de terugbetaling van de schulden, of met de gedeeltelijke of totale verwerping ervan. Sinds meerdere weken werden met name in de media vragen gesteld over de houding van de Griekse regering tegenover de mogelijkheid van een ‘grexit’, in weerwil van het herhaald verzet tegen dit scenario door Tsipras en Varoufakis (tenminste zolang deze nog minister was). Ten slotte was het referendum ook een verrassing, en niet alleen in de Europese kanselarijen, en het leidde tot verdeeldheid. De Algemene Confederatie van de Griekse Vakbonden (GSEE), waarin de militanten van SYRIZA sterk in de minderheid zijn, riep op 1 juli op om het referendum te annuleren. Deze vraag kreeg de steun van het EVV, waarvan de Griekse vakbond lid is. Dit beïnvloedde de opstelling van de vakbonden in andere landen, onder andere de Belgische, geplaatst voor de keuze voor solidariteit met het Grieks verzet en de loyaliteit tegenover de lokale vakbondspartner en de Europese confederatie.

Eerste reacties op het ‘agreekment’

De reacties die men vanaf 13 juli kon horen waren even gevarieerd als de standpunten die vóór deze datum ingenomen werden. De Europese verantwoordelijken hebben het akkoord dat afgesloten werd binnen de eurozone over het algemeen toegejuicht. De diensten van het IMF daarentegen lieten horen ervan overtuigd te zijn dat de beslissingen uit het akkoord een heropleving van de Griekse economie zouden verhinderen, en dat een schuldverlichting voor Griekenland onvermijdelijk is. Op 16 juli heeft de ECB een gelijkaardig oordeel kenbaar gemaakt. Talrijke vooraanstaande economen, aanhangers van de markteconomie (Joseph Stiglitz, Paul Krugman of in België Paul De Grauwe of Geert Noels) hebben eveneens scherpe kritiek geuit op het programma dat volgens hen Griekenland nog meer zal verstikken en de Eurogroep misschien op korte termijn zelfs zal verplichten een nieuw reddingsplan uit te werken. Zo heeft P. De Grauwe van de London School of Economics erop gewezen dat het akkoord niet als doel heeft Griekenland te helpen, maar het land in staat te stellen haar schuldeisers terug te betalen, zodat hun uitstaande leningen geen waardevermindering ondergaan [v]. Deze econoom staat niet alleen met het idee dat dit voor de Grieken vernederend akkoord de bedoeling kan hebben gehad een regering te sanctioneren wiens uitdrukkelijke ambitie erin bestond afstand te nemen van een economische politiek die door de Eurogroep als de enig denkbare werd beschouwd.

In feite worden in het ‘agreekment’ tal van maatregelen opgenomen die deel uitmaken van de klassieke recepten van de neoliberale economen, zoals in het kader van de structurele aanpassingsprogramma’s die het IMF en de Wereldbank sinds de jaren 1980 oplegt aan verschillende landen, in de eerste plaats ontwikkelingslanden, of die het geraamte vormen van de Europese economische en monetaire politiek. Zo voorziet dit ‘agreekment’ met name in het optrekken van de pensioenleeftijd en het verminderen van de uitkeringen, in het in stand houden van de loonstop, het opnieuw verminderen van het aantal ambtenaren, het inperken van de invloed van collectieve arbeidsovereenkomsten, het inperken van de rol van de vakbonden, het optrekken van de indirecte belastingen, het doorvoeren van aanzienlijke privatiseringen. En dit alles met het oog op het realiseren van een primair saldo [vi] dat de terugbetaling van de overheidsschuld moet verzekeren. Door zo’n maatregelen op te leggen aan Griekenland in ruil voor het vooruitzicht op een nieuw noodplan heeft het akkoord van 13 juli een punt gezet achter de pogingen van de regering van dit land om de sociaal-economische situatie via andere wegen te verbeteren. Op die manier wordt duidelijk het signaal gegeven dat een andere mogelijkheid niet bestaat, ondanks de verwerping van het TINA-principe door burgers en sociale bewegingen. In die zin zou men in het akkoord ook een andere karaktertrek van het neoliberalisme kunnen onderkennen, namelijk wat door Naomi Klein de ‘shock doctrine’ genoemd werd [vii]: het gebruik van bepaalde gebeurtenissen, catastrofes en crises om een neoliberale economische politiek te ontwikkelen, of deze te versterken.

Op basis van andere aspecten van de inhoud, maar ook door de manier waarop het werd afgesloten, werd het akkoord van 13 juli ook sterk afgewezen als een schending van de Griekse nationale soevereiniteit en de democratie. De situatie van schuldenaar en hulpvrager waarin Griekenland zich bevindt plaatst het land feitelijk in een afhankelijkheidsverhouding, of zelfs in een toestand van onderwerping. Deze tekst bevestigt immers dat het nationale parlement de voorziene maatregelen zal moeten goedkeuren, onder nauw toezicht van de instellingen (IMF, ECB, Commissie) en de Eurogroep. De Griekse regering zal een reeks wetten die in de laatste maanden werden aangenomen moeten wijzigen, omdat ze onverenigbaar worden geacht met de door de instellingen uitgestippelde weg. Ze zal moeten instemmen met de terugkeer naar Athene van de experts van de instellingen, en elk wetsvoorstel zal aan hen voorgelegd moeten worden voordat het naar het Parlement mag gaan. Met andere woorden de wetgevende bevoegdheid van de Griekse regering en het Parlement worden onderworpen aan de goedkeuring door experts en vertegenwoordigers van instellingen die niet verkozen werden bij algemeen stemrecht. De democratische logica maakt dus plaats voor een technocratische. Deze verplichtingen komen bij velen des te ondemocratischer over omdat ze fel afsteken tegen de raadpleging van het Griekse volk tijdens het referendum van 5 juli.

Op sociale media werden deze bepalingen aan de kaak gesteld als een daad van geweld, of zelfs als een staatsgreep. Op Twitter kende de hashtag #ThisIsACoup (’Dit is een staatsgreep’), die door Indignados in Barcelona werd gelanceerd, een groot succes vanaf de nacht waarin de laatste hand werd gelegd aan het ‘agreekment’. P. Krugman, winnaar van de Nobelprijs voor economie in 2008, was van mening dat deze hashtag “volledig terecht” was en dat dit akkoord een “grotesk verraad is van alles wat het Europese project verondersteld was te verdedigen” [viii]. Daarbij brengt de getuigenis van Varoufakis kort na zijn ontslag een aantal concrete elementen aan voor diegenen die van mening zijn dat de werking van de Europese instellingen (en van de Eurogroep in het bijzonder) antidemocratisch is [ix]. In een nog breder kader zou heel deze geschiedenis een vrij negatieve impact kunnen hebben voor het publieke imago van de EU.

Het akkoord van 13 juli leidde niet alleen tot allerlei positiebepalingen, maar heel snel ook tot mobilisaties. Terwijl de vele stakingsbewegingen die Griekenland sinds het begin van de crisis gekend heeft na het aan de macht komen van de huidige regering tot een einde waren gekomen, heeft de vakbond voor het overheidspersoneel (Adedy) de dag zelf nog opgeroepen tot een staking voor de 15e, de dag waarop het Parlement het door de eurozone goedgekeurde plan behandelde. De 15e werden voor het Parlement betogingen gehouden, die soms zelfs een gewelddadig karakter aannamen. Op dezelfde dag werden in het buitenland massabijeenkomsten en betogingen in minstens 50 Europese steden georganiseerd (waaronder Brussel en Luik), alsook in Duitsland en andere landen waarvan de regering de grootste onverzettelijkheid ten aanzien van de Griekse regering had getoond (zoals Finland of Nederland), en ook buiten de EU (waaronder Australië, Canada, de VS of Israel). Deze acties bleken echter van beperkte kracht en duur te zijn.

Deze solidariteitsbetogingen werden blijkbaar niet georganiseerd door vakbonden, en evenmin door grote klassieke verenigingen uit het middenveld. De wijze van functioneren van deze organisaties laat trouwens zo’n onmiddellijke reacties niet toe, tenzij men de gebeurtenissen zou voorzien en er bij voorrang aandacht aan zou besteden, wat gezien de hierboven vermelde redenen niet echt het geval was. Zo heeft het EVV op het akkoord van 13 juli gereageerd met een eenvoudige perscommuniqué [x]. De betogingen blijken eerder ontstaan te zijn uit oproepen die via sociale media verspreid werden, wat echter niet uitsluit dat ze het werk waren van leden van gevestigde groepen (uit de politiek of uit het verenigingsleven). Sociale media hebben dus gefungeerd als platform voor kritiek en uitwisseling (en scheldpartijen). Dit kan zowel bijdragen tot analyse en kritiek die aan een protestactie voorafgaan, als dienen als uitlaatklep voor de woede, en zo de mobilisatie benadelen. Maar in dit geval blijken de sociale media een doorslaggevende factor te zijn geweest in de organisatie van betogingen in talrijke steden (wat hun rol in herinnering brengt die eraan toegeschreven werd bij het doen ontluiken van de ‘Arabische lente’).

Welke toekomst voor de sociale bewegingen na het ‘agreekment’?

De aanvaarding van het akkoord van 13 juli door Tsipras en vervolgens door het Griekse parlement, inclusief een meerderheid van de Syriza-parlementariers (ondanks het feit dat een kwart van de volksvertegenwoordigers van deze partij tegenstemden of zich onthielden, en ondanks het feit dat het centraal comité van Syriza dit akkoord met een nipte meerderheid had verworpen), zou wel eens verstrekkende en langdurige gevolgen kunnen hebben voor het verzet tegen de neoliberale politiek en de EU. Voor de sociale bewegingen kan het verschillende kanten uitgaan: demobilisatie (compleet of gedeeltelijk), radicalisering (van de actiemiddelen of van de manier waarop het systeem gepercipieerd wordt; radicalisering kan zelfs leiden tot aansluiting bij extreemrechtse politieke formaties) of een herziening van de wijze van optreden bij de sociale bewegingen.

De gebeurtenissen kunnen een langdurig demobiliserend effect hebben. Het Griekse verzet had belangrijke verwachtingen gewekt bij een deel van de Europese sociale bewegingen; de mislukking ervan komt des te harder aan. Sommige militanten zullen misschien tot het besluit komen dat elke dissidente ervaring gedoemd is te mislukken, nadat ze eerst meenden de mogelijkheid van een alternatieve weg te hebben gezien, en ook geen precieze analyse maakten van de omstandigheden waarin het akkoord van 13 juli werd ondertekend. Of zoals Sidney Tarrow, specialist in de analyse van collectieve acties, onderstreept: “rationele mensen vallen zelden goed toegeruste tegenstanders aan wanneer de weg naar succes afgesloten lijkt” [xi]. Anders gezegd, ze mobiliseren zich niet indien ze niet geloven dat ze iets kunnen veranderen. We kunnen dus een eerste concrete hypothese formuleren, die van een diepe en potentieel lange demobilisatie van de sociale bewegingen en de burgers die, vooral wanneer ze uit de andersglobalisatiebeweging voortkomen, een min of meer radicale kritiek op het dominante politieke en economische systeem geformuleerd en bevorderd hebben. TINA zou met andere woorden in hun ogen deze keer de wedstrijd gewonnen hebben, en al is de overwinning misschien niet definitief, dan toch minstens met grote impact en van lange duur.

Sommige ontgoochelde militanten zouden zich ook op eerder beperkte doelstellingen in plaats van maatschappijverandering kunnen toeleggen, en zich in de strijd werpen voor kwesties met een lokaal karakter. Conflicten verbonden aan een bedrijf, of minder rechtstreeks politieke thema’s bijvoorbeeld. Op die manier zou het akkoord van 13 juli een depolitisering en een schaalwijziging inhouden van de sociale strijd. Indien men er toch niet in slaagt een dominante ideologie te overstijgen kan men zich beter beperken tot het bestrijden van een aantal van haar uitingsvormen, waarop we als actor ten minste het gevoel hebben invloed te kunnen uitoefenen. Dit soort terugplooi riskeert echter snel geconfronteerd te worden met het globale karakter van het economisch systeem.

Een tweede soort reactie is een radicalisering van de sociale protestbeweging. De manier waarop de EU dit onderdeel van de Griekse crisis onderhandeld heeft, bracht diverse aspecten van haar functioneringswijze aan het licht, in de ogen van sommigen zelfs haar on- of antidemocratisch karakter. Maar door zich in het kader van de EU en haar eisen te plaatsen, en als vrager van nieuwe steun, is de Griekse regering er niet in geslaagd haar stempel te drukken op de ontwikkeling van de gebeurtenissen. Daarom kunnen militante stromingen tot de vaststelling komen dat het noodzakelijk is elementen te gebruiken uit het collectieve actierepertorium,verschillend van deze die tot nu toe gebruikt werden. We kunnen dus niet uitsluiten dat door sociale bewegingen of burgers voor wie deze actievormen tot voor kort weinig bekend waren, steeds meer beroep gedaan wordt op acties van burgerlijke ongehoorzaamheid, van sabotage of van gewelddadige strijd ten aanzien van de EU en haar lidstaten. Vooral Duitsland werd als doelwit genomen op de sociale media, en talrijke boodschappen op de sociale media hebben – soms op een sterk symbolische of zelfs xenofobe manier – de invloed van dit land op de plotse uitschakeling van het Griekse verzet gestigmatiseerd , in het bijzonder van haar kanselier (Angela Merkel) en haar minister van financiën (Wolfgang Schäuble).

Bewegingen die gehecht zijn aan het ideaal van de Europese constructie kunnen tot de conclusie komen dat het huidige EU model niet hervormd kan worden en dat het noodzakelijk is het Europese project zoals het bestaat af te breken. In eerste instantie door één van haar elementaire symbolen en elementen van sterke dominantie te dwarsbomen: de eenheidsmunt. De uitstap van Griekenland uit de euro en de ontmanteling van de eurozone werden tot hier toe slechts door een klein aantal criticasters van het neoliberale model, en door soevereiniteitsbewegingen (al dan niet uit extreemrechtse hoek) als wenselijk beschouwd. De vrees van vele linkse bewegingen om met deze laatste geassimileerd te worden, verklaart dit voor een deel. Maar de mislukking van de Griekse regering om een ander pad te volgen terwijl ze deel blijft uitmaken van de eenheidsmunt zou een groter aantal bewegingen (linkse inbegrepen) tot het idee kunnen brengen dat de ontmanteling van de eenheidsmunt een onvermijdelijke voorwaarde is om – als land of op globaal vlak – tot een maatschappelijke verandering te komen.

De manier ten slotte waarop de EU de Griekse regering heeft doen buigen en het beroep dat Tsipras heeft gedaan op een alternatieve meerderheid waaronder rechtse partijen (Nieuwe Democratie, To Potami en ANEL), de PASOK en het grootste deel van de parlementaire meerderheid van Syriza om het akkoord van 13 juli goed te keuren, kan sommige burgers tot de conclusie doen komen dat noch radicaal links, noch de traditionele politieke krachten in staat zijn een oplossing te bieden voor de crisis en de problemen die ze voortbrengt. Derhalve kan de breuk die zowel in Griekenland als in het buitenland bepleit wordt door soevereinistische of extreemrechtse partijen, inclusief de neofascisten van Gouden Dageraad (die de derde grootste politieke kracht vormt in Griekenland sinds de verkiezing van 25 januari 2015, met 6,3 % van de stemmen) gepercipieerd worden als enige mogelijke weg om een systeem omver te werpen dat als onrechtvaardig gezien wordt. De nationalistische terugplooi zou dan het paradoxaal gevolg zijn van een door de Europese machthebbers uitgedrukte wil om een project van transnationale eenheid – monetair in casu – te bewaren. En door de kanalisering van het ongenoegen dat ze impliceert zou het verzet tegen het neoliberalisme dat tot hier toe door vele sociale bewegingen gedragen werd, achteraf gezien beschouwd kunnen worden als een tijdelijk schild tegen de nationalistische en extreemrechtse terugplooi.

Doordat het ‘agreekment’ ruimschoots de Griekse context overstijgt en verband houdt met de geldigheid van TINA, zou het dus de sociale bewegingen die het neoliberalisme in vraag stellen kunnen demobiliseren, of ze aanvuren, of van richting doen veranderen. De gekozen optie zou wel eens kunnen afhangen van de manier waarop de organisaties die traditioneel deze bewegingen sturen (verenigingen, vakbonden maar ook politieke partijen) reageren.

De rol van de organisaties

Een sociologische analyse van de mobilisaties heeft inderdaad het belang aangetoond van het bestaan van organisaties die het collectief actie voeren ondersteunen. Hun bijdrage bestaat uit menselijke of financiële middelen, maar ook hun kennis van zaken en een zienswijze die ze aan hun leden en sympathisanten doorgeven. Daarom zal de interpretatie die deze organisaties aan het gebeuren rond de Griekse kwestie in juli 2015 zullen geven gevolgen hebben voor toekomstige mobilisaties. Ze zullen tot verschillende conclusies komen voor wat betreft hun toekomstige actiemogelijkheden, al naar gelang de nadruk die ze in hun analyse van de oorzaken van de mislukking van de Griekse confrontatie leggen op de onmogelijkheid om af te wijken van het heersend politiek en economisch model, of op de kritiek van de manier waarop de nationale regeringen en de Europese en internationale instellingen de regering Tsipras hebben doen buigen.

Het discours van de vakbondsorganisaties en de sociale bewegingen zal ook afhangen van hun eigen zienswijze en hun eigen praktijk. Zo zullen de talrijke vakbondsorganisaties die de sociale achteruitgang begeleiden in hun eigen milieu waarschijnlijk de neiging hebben om het akkoord van 13 juli te beschouwen als een minder kwaad, terwijl bonden die er meer op gericht zijn het systeem zelf ter discussie te stellen eerder geneigd zullen zijn om het gesloten akkoord met kracht van de hand te wijzen. Het valt dan nog te bezien hoe het discours van deze organisaties zich zal vertalen in eventuele acties.

Men kan verwachten dat het ‘agreekment’ de sociale organisaties ook aanzet tot een gedachte over hun verhouding tot het internationalisme. Want in een groot deel van de wereld van vakbonden en verenigingen is de internationale solidariteit een van de centrale waarden. Maar het is ook bekend dat het internationalistisch discours de plaats moet ruimen voor een minder solidaire praktijk wanneer de belangen van hun leden in concurrentie treden met die van collega’s in een ander land, bijvoorbeeld die van de arbeiders van een bedrijf met de belangen van de werknemers van een zusterbedrijf in het buitenland. Zo stelt zich in het geval van Griekenland, en meer in het algemeen van landen van de eurozone, voor de vakbonden van de lidstaten en voor het Europees Vakverbond (EVV) de kwestie van de solidariteit: moet deze zich in de eerste plaats richten op de Griekse bevolking en de pogingen van haar regering om verzet te bieden, of daarentegen op het behoud van de economische stabiliteit die door de euro bevorderd zou worden? In een min of meer nabije toekomst zou die vraag zich kunnen stellen in het geval van Spanje, in de veronderstelling dat Podemos enerzijds voldoende invloed kan hebben op de macht, en dat anderzijds deze nieuwe formatie die voortkwam uit de beweging van de Indignados een praktijk ontwikkelt van een breuk met het dominant economisch systeem, twee nog niet uitgemaakte kwesties.

Bij wijze van besluit kunnen we stellen dat het akkoord dat op 13 juli 2015 in de eurozone bereikt werd voor heel wat sociale bewegingen, organisaties en burgers die kritisch of vijandig staan tegenover het neoliberalisme een belangrijke mijlpaal betekent. Vanuit het strikte oogpunt van de economische efficiëntie wordt dit akkoord sterk bekritiseerd, ook door verantwoordelijken van het IMF en de ECB. Dit ‘agreekment’ kan dus geïnterpreteerd worden als een uiting van de belangrijkste Europese leiders om te zeggen dat er geen alternatief bestaat voor de neoliberale politiek zoals beoefend door de EU. Maar zal het ook in staat zijn om het sociale verzet het zwijgen op te leggen, of zal het dit integendeel versterken? Dit akkoord kan in ieder geval aanzienlijke gevolgen hebben voor de sociale bewegingen in de ene richting of de andere, zowel op korte als lange termijn.


(*)Vaïa Demertzis is onderzoekster en Jean Faniel is algemeen directeur bij CRISP, het Centre de recherche et d’information socio-politiques (Centrum voor socio-politiek onderzoek en informatie). Dit is een Belgisch onderzoekscentrum dat zich toelegt op de studie van de politieke besluitvorming in Belgisch en in Europees verband. Het werd opgericht in 1958, en voert pluralisme en onafhankelijkheid hoog in het vaandel. Het tracht in zijn werkzaamheden aan te tonen wat de inzet is van de politieke besluitvorming, welke mechanismen hierbij aan het werk zijn, en wat de rol is van de deelnemers aan het beslissingsproces op politiek, economisch en maatschappelijk vlak en in het middenveld. CRISP brengt jaarlijks een hele reeks publicaties uit (in het Frans, waaronder de Courrier hebdomadaire, Dossiers du CRISP en tal van wetenschappelijke werken). Meer op de website van CRISP.

[i] Neoliberalisme, hier opgevat zowel in zijn economische betekenis en als ideologie.

[ii] La Tribune, 24 januari 2015.

[iii] Er zij op gewezen dat deze open brief ondertekend werd door de vertegenwoordigers van de vakbonden die lid zijn van het directiecomité van het EVV (waaronder ACV en ABVV) en sommige nationale vakbondsleiders, om dit initiatief meer status te bezorgen. Zie https://www.etuc.org/press/etuc-open-letter-eu-heads-states-and-governments-and-eu-leaders#.Vfancpc0sbA

[iv] Allebei hebben ze de Grieken opgeroepen om ja te stemmen bij het referendum. De eerste bekritiseerde de houding van A. Tsipras en verweet hem “impliciet ‘de beledigingen, de foute voorstellingen en de insinuaties’ die de onderhandelingen bemoeilijkten” (Les Échos, 30 juni 2015). De tweede sprak de wens uit dat Tsipras – die volgens hem “onvoorspelbaar is en de mensen in Griekenland manipuleert”, met een “haast demagogisch karakter” – en zijn regering vervangen zouden worden door een “regering van technocraten, zodat we verder kunnen gaan met onderhandelen” (La Libre Belgique, 2 juli 2015).

[v] La Libre Belgique, 14 juli 2015.

[vi] Het primair saldo van de overheidsbegroting houdt geen rekening met de intresten die op de staatsschuld moeten betaald worden. [Noot van de vertaler]

[vii] Naomi Klein, De shock-doctrine – De opkomst van rampenkapitalisme, Breda, De Geus, 2007.

[viii] « Killing the European Project », 12 juli 2015, http://krugman.blogs.nytimes.com

[ix] Yannis Varoufakis : « Full transcript: our battle to save Greece », 13 juli 2015, http://www.newstatesman.com/world-affairs/2015/07/yanis-varoufakis-full-transcript-our-battle-save-greece.

[x] «Catastrophe avoided at incredibly high price », 13 juli 2015, https://www.etuc.org/press/catastrophe-avoided-incredibly-high-price#.VglSWJc0sbA.

[xi] Sidney Tarrow, Power in Movement. Social Movements, Collective Action and Politics, Cambridge, Cambridge University Press, 1994, p. 86.

 

Reacties plaatsen niet mogelijk