Komende evenementen

“Podemos kan het bestuur in Spanje veranderen”

Tommy Greene en Eoghan Gilmartin (*)
14 januari 2020

Dit artikel verscheen op 7 januari 2020 in Jacobin.
Nederlandse vertaling door Ander Europa.

Het was decennia geleden dat er in het Spaans parlement nog eens zo’n krachtig weerwoord was geweest tegen de retoriek van de ‘verdediging van het vaderland’. Zich verzettend tegen de toenemende nationalistische politiek verklaarde Pablo Iglesias op 7 januari aan een opgewarmd Congres 1 dat het echte ‘verraad’ tegenover Spanje erin bestaat “de rechten van de werkenden aan te vallen, publieke huisvesting te verkopen aan aasgierfondsen en de welvaartstaat met zijn openbare diensten te privatiseren”.

Voor uiterst rechts tot wie Iglesias zich richtte, vormen hij en zijn medestanders simpelweg een bende op hol geslagen populistische communisten en regionale nationalisten. In de ogen van Spaans-nationalistische partijen zoals Vox is de leider van Podemos het boegbeeld van een ‘anti-Spaanse’ troep die bediend wordt door een machtwellustige ‘sociopaat’ in de figuur van eerste minister Pedro Sánchez.

De kern van het debat waren de vooruitzichten voor het historisch coalitieakkoord tussen de centrumlinkse socialistische Partij (PSOE) van Sánchez en Iglesias’ Unidas Podemos, bij de inzwering op 7 januari van de nieuwe Spaanse regering. Nu met steun van Catalaanse en Baskische regionalisten en een bonte verzameling onafhankelijken vormen de twee partijen, na jaren van valse start, uiteindelijk wat ze noemen een ‘progressieve coalitie’, of in de woorden van de tegenstanders: een ‘Frankensteinregering’.

Zo’n coalitie had er al lang moeten zijn, na een decennium van soberheidsbeleid na de financiële crash en na Spanjes ernstigste constitutionele crisis sinds het land in de jaren ‘70 de overgang naar de democratie maakte. Sinds Podemos bijna vijf jaar geleden het tweepartijensysteem 2 opengooide was een dergelijke coalitie met de PSOE steeds onmogelijk gebleken, zelfs wanneer dat rekenkundig mogelijk was.

Dat veranderde allemaal met de algemene verkiezingen van november 2019. De linkse partijen verloren anderhalf miljoen stemmen (waarvan 800.000 bij de PSOE) en Sánchez vond geen mogelijkheid om een akkoord te sluiten aan de rechterzijde. Hij werd er uiteindelijk toe verplicht de weg in te slaan naar de ‘progressieve‘ agenda waar hij tot dan toe alleen maar vaag naar verwezen had.

Na de vorige algemene verkiezingen van april 2019 was het zomerse coalitieoverleg tussen PSOE en Podemos gepolariseerd, en door Sánchez’ partij vaak met kwade trouw gevoerd. Maar door de electorale tegenslag in november, zowel voor PSOE als Podemos, in een klimaat van toenemende nationalistische spanningen naar aanleiding van de Catalaanse kwestie, werden ze vlug naar een coalitie gedreven.

Sánchez en Iglesias. Cartoon door Luis Grañena in ctxt.es, een website met CC BY-NC 4.0 licentie.

In een periode waarin links in Europa een teruggang kent zal deze regering de meest linkse zijn in het hele continent. Ze zal het niet alleen moeten doen zonder internationale bondgenoten, maar ze zal ook moeten werken binnen de beperkingen van de Spaanse constitutionele crisis, de Europese budgetregels, en de virulente tegenkanting van rechts en van de belangrijkste Spaanse economische en media krachten. Gedurende jaren zijn deze krachten erin geslaagd een PSOE-Podemos coalitie te blokkeren. Er is geen twijfel dat ze zullen proberen deze regering met een flinterdunne meerderheid te neutraliseren, of zelfs te elimineren.

Maar niettegenstaande deze grote uitdagingen zijn er ook positieve vooruitzichten. De formatie van Pablo Iglesias zal ook ministerposten bezetten, posten waarvan ze sinds lang denkt dat ze onmisbaar zijn om de wispelturige PSOE aan haar beloften te houden van sociale hervorming en democratische vernieuwing.

Naast de benoeming van Iglesias zelf als vice eerste minister zal er voor Podemos ook een belangrijke portefeuille zijn voor Yolanda Diaz als minister van arbeid, en voor Irene Montero als minister voor gelijkheid. Izquierda Unida 3 stuurt leider Alberto Garzón als minister van consumentenzaken, die daarmee de eerste communistische minister wordt in meer dan 80 jaar. Er werd ook aangekondigd dat de bekende socioloog en theoreticus van de sociale bewegingen Manuel Castells minister wordt voor de universiteiten op voorstel van En Comú Podem, de Catalaanse vleugel van Podemos.

 

Beperkingen

 

Het regeringsprogramma dat verleden week goedgekeurd werd weerspiegelt onvermijdelijk de veranderde machtsbalans voor Spaanse links sinds de doorbraak van Podemos vier jaar geleden. Toen er voor het eerst sprake was van een coalitie kon Iglesias aandringen op onderhandelingen onder gelijken. Inderdaad, bij de verkiezingen van december 2015 scheelde het maar 1,5% of zijn partij stak de PSOE voorbij. Maar de besprekingen vielen in duigen onder druk van de rechtervleugel van de PSOE en van de belangrijkste economische machtscentra. De media en corrupte elementen binnen de politie trokken ook aan hetzelfde zeel om Podemos te criminaliseren via een reeks gefabriceerde schandalen.

De daaropvolgende periode werd gekenmerkt door splitsingen in Podemos, een zekere vermoeidheid bij de anti-soberheidbeweging en een heroriëntatie van de Spaanse politiek rond een scherpe nationalistische verdeeldheid, wat slopend was voor de partij. Podemos voerde vrij goede campagnes bij de twee opeenvolgende verkiezingen in 2019, leed daarbij aanzienlijke verliezen maar behield toch meer steun dan gevreesd. De 38 zetels bij de verkiezingen van november 2019 waren er nog steeds bijna dubbel zoveel als het historisch record van radicaal links (de 21 zetels van Izquierda Unida in 1996), maar toch ver verwijderd van de 120 zetels van de PSOE en het eigen record van 69 zetels bij de eerste verkiezingsdeelname in december 2015.

Tijdens de verkiezingsnacht maakte Iglesias zich sterk dat de prijs die zijn partij zou vragen om een PSOE-regering te steunen niets minder was dan een complete coalitieovereenkomst. Maar na het voorakkoord voor de vorming van een dergelijke regering zag hij ook in dat hij als kleinere broer pijnlijke toegevingen zou moeten doen. Dat betekende afstand nemen van kernmaatregelen van het programma, zoals de nationalisatie en omvorming tot publieke Investeringsbank van de geredde bank Bankia, het opzetten van een publieke energiemaatschappij en de door Podemos voorgestelde belasting op bankwinsten, bedoeld om de 60 miljard euro te recupereren die bij de redding in 2011 waren verloren gegaan.

Maar de belangrijkste toegeving is wellicht het aanvaarden van de begrotingsregels van de Europese Unie. Het coalitieakkoord verplicht de regering tot “instemming met de begrotingsdiscipline om zo de houdbaarheid van de overheidsbudgetten te garanderen”. In de paragraaf getiteld “Belastingsrechtvaardigheid en evenwichtige budgetten” belooft het akkoord nieuwe sociale programma’s en een geleidelijke belastinghervorming, maar onderstreept ook de ‘begrotingsverantwoordelijkheid’ en de ‘vermindering van het begrotingstekort en de overheidsschuld op een manier die verenigbaar is met economische groei en jobcreatie’. De balans tussen deze twee strijdige doelstellingen zal ongetwijfeld over de toekomst van deze regering beslissen.

 

Sociale vooruitgang

 

Na de publicatie van het programma hebben sommigen bij antikapitalistisch links gewezen op de weg die Podemos doorlopen heeft sinds de partij bij de stichting in 2014 er zich toe verbond om een schuldaudit te organiseren en te weigeren de illegitieme delen van de Spaanse overheidsschuld te betalen. Maar Europa in haar geheel bevindt zich nu in een zeer verschillende situatie. De golf van linkspopulistische krachten die zich tegen het politiek establishment verzetten – de beweging rond Corbyn, SYRIZA, La France Insoumise – is nu duidelijk op zijn retour.

De verkiezingsresultaten van Podemos passen ook in dit bredere kader. Nochtans valt in het coalitieakkoord de belofte op voor talrijke sociale en democratische stappen vooruit. Na een decennium van aanvallen op arbeiders- en burgerrechten komen in het akkoord, ondanks zijn beperkingen, een hele reeks krachtige maatregelen aan bod die gericht zijn op de sociale en territoriale crisissen van het land.

Wat betreft werkersrechten verbindt het coalitieakkoord er zich toe de neoliberale hervormingen in te trekken die de conservatieve Partido Popular in 2012 doorvoerde; deze hervormingen hielden een verzwakking in van de collectieve onderhandelingspositie en vergemakkelijkten het voor bedrijven om te ontslaan, inclusief omwille van ziekteverzuim. Maar de coalitie zal geen komaf maken met de hervormingen van de arbeidsmarkt die de PSOE in 2010 doorvoerde. De regering zal ook het minimumloon met een derde verhogen in de loop van de legislatuur, en een nieuw charter van arbeidsrechten opstellen om het hoofd te bieden aan precaire levensomstandigheden.

In het regeerakkoord staan ook belangrijke eisen van de feministische en huisvestingsbeweging. In het oog springend is controle op de huurprijzen – iets waartegen de PSOE zich verzette tijdens de onderhandelingen – en een nieuw programma voor gratis publieke kindercrèches voor kinderen tot drie jaar. Er komt wetgeving op gelijkheid in het ouderschapsverlof, met betaalde afwezigheid uitgebreid tot 16 weken voor zowel moeders als vaders.

Wat betreft de versterking van de openbare dienstverlening zal het collegegeld aan de universiteiten verminderd worden tot het niveau van voor de crisis. Investeringen in het gezondheidssysteem verhogen van 5,9% naar 7% van het BBP, terwijl de outsourcing van diensten zal verminderd en vertraagd worden. Er zijn ook belangrijke maatregelen voor progressieve belastingen, waaronder een verhoging met 2% voor inkomsten boven 130.000 euro per jaar, toenemend tot 4% voor inkomens boven de 300.000 euro. Daarnaast ook een ‘Tobin tax’ op financiële transacties, een ‘Googlebelasting’ op grote techbedrijven die hun belastingen elders declareren en een verhoging met 4% op kapitaalwinsten boven de 140.000 euro.

Nog andere belangrijke hervormingen zijn het intrekken van de Spaanse ‘muilkorfwet’ 4, het invoeren van een wettelijke regeling op euthanasie, het verbod op het openbaar ophemelen van het franquisme, en het verdiepen van de Spaanse wet op het historisch geheugen, waaronder een audit over de de diefstal van rijkdommen en bezittingen door de fascisten op het eind van de Burgeroorlog.

 

Een constitutioneel dilemma

 

Een ander domein waar de coalitie belangrijke vooruitgang betekent voor links in het algemeen, te midden van een ongunstig politiek klimaat, is de netelige kwestie van de Spaanse grondwet.

Aangemoedigd door de achteruitgang van links in heel het continent is Europees rechts in toenemende mate bezig met de hervorming van het publieke discours rond thema’s in een cultuurstrijd die munt slaat uit de tekorten van de traditionele media, en zoveel mogelijk probeert te scoren rond reactionaire culturele twistpunten via nieuwere web-gebaseerde mediakanalen. Links heeft geprobeerd deze aanvallen af te slaan, zoals recent bleek bij de Britse Brexit-gedomineerde verkiezingen. Dat was ook duidelijk te zien in de televisiedebatten tijdens de Spaanse verkiezingscampagne in november.

Hier in Spanje is de kwestie die rechts het meest toeliet een cultuuroorlog te voeren en de ‘vijanden van Spanje’ te demoniseren de constitutionele crisis uitgelokt door het onafhankelijkheidsstreven in Catalonië. Rechts heeft een aantal PR-stunts opgezet die zo uit de scenario’s kwamen van Donald Trump en figuren van Europees extreemrechts zoals Marine Le Pen en Matteo Salvini. De invloed uitgaande van dergelijke boodschappen, gelijktijdig met de weerslag van het proces van de Catalaanse onafhankelijkheidsleiders, resulteerde in aanzienlijke vooruitgang voor Santiago Abascal’s Vox, de laatste loot aan Europa’s extreemrechtse opstandbeweging.

De nieuwe PSOE-Podemos regering echter berust op een akkoord met een heel andere kracht, de Catalaanse Republikeinse Linkspartij (ERC, Esquerra Republicana de Catalunya), die noodzakelijk is voor een parlementaire meerderheid en het goedgekeurd krijgen van wetsvoorstellen. De verhouding tussen PSOE en ERC is een heel pak verbeterd sinds de verkiezingen van november. Oriol Junqueras, leider van ERC, heeft ondertussen al een jaar in de cel doorgebracht en staat voor een gevangenschap van 13 jaar wegens rebellie; de unionistische retoriek van de harde lijn gebruikt door de PSOE gedurende de verkiezingscampagne leek wel tot een breuk te leiden die achteraf moeilijk zou kunnen hersteld worden. En toch, alhoewel de verhoudingen niet echt harmonieus zijn, zijn de spanningen van de voorbije herfst de laatste weken opzijgeschoven. Dit vereiste heel wat politieke maturiteit van ERC: aanknopen met de PSOE, terwijl de ERC-leiders vastgehouden worden als politieke gevangenen. Dat staat ook in sterk contrast met de obstructie gevoerd door de andere onafhankelijkheidkrachten: het centrumrechtse Junts Per Catalunya en het radicaal linkse CUP (Candidatura d’Unitat Popular), die beiden stemden, samen met de Spaanse nationalistische partijen tegen het premierschap van Sánchez.

ERC kon echter belangrijke toegevingen losfutselen in ruil voor de toezegging tot onthouding bij de investituurstemming. Zo was er de aanbeveling door de openbare aanklager (officier van justitie) aan het hooggerechtshof dat de immuniteit als Europees parlementslid van Junqueras zou erkend worden. Daarnaast ook het opzetten van een onderhandelingstafel tussen Madrid en Barcelona, verdergaand dan de bilaterale commissie voorzien in het Catalaans autonomiestatuut van 2006. Voorts een overeenkomst om voorstellen goedgekeurd aan de onderhandelingstafel voor te leggen aan een publieke stemming in Catalonië, en naar verluidt de mogelijkheid voor een nieuw autonomiestatuut voor de regio.

Maar om de spanning rond de Catalaanse kwestie te milderen was het noodzakelijk om rond de pot te draaien in verband met de meest omstreden grondwettelijke kwesties. Zoals de journalist Lola García zei lijkt het akkoord tussen PSOE en ERC haast op een ‘bloemlezing van dubbelzinnigheden’. De ERC kan erop wijzen dat ze door hard onderhandelen toegevingen behaalde die verder gaan dan de beloftes van het verguisde statuut van 2006, met het vooruitzicht van nog beter in de toekomst. De PSOE van haar kant kan bogen op de onderhandelde erkenning dat iedere stap naar meer zelfbeschikking moet plaatsvinden binnen het kader van de huidige Spaanse grondwettelijke regeling. In het bijzonder kan de belofte van ERC om ‘institutioneel loyaal’ te blijven verkocht worden aan de kopstukken van de PSOE als de bevestiging van die grondwettelijke regeling en een impliciet verzaken aan een eenzijdige weg naar onafhankelijkheid.

Er wordt gehoopt dat dit ademruimte schept voor een zinnige dialoog tussen Madrid en Barcelona, wat enkele maanden geleden nog onmogelijk leek.

De noodzakelijke constructieve dubbelzinnigheid die aan de basis ligt van het akkoord vormt echter ook de inherente broosheid ervan. In het beste geval houdt het akkoord stand door het inzicht van politieke noodzakelijkheid onder drie partijen die elk op zich onder druk staan. Theoretisch kan het akkoord op elk ogenblik opgeblazen worden, en het lot van deze regering zal grotendeels afhangen van de mate waarin het kan weerstaan aan controverses en aanvallen door Spaans rechts.

 

Druk van de elite

 

Historisch gezien kan het regeringsprogramma bestempeld worden als gematigd sociaaldemocratisch, in de eerste plaats bekommerd om de sociale bescherming te herstellen en de welvaartstaat te versterken na een decennium van soberheidspolitiek na de financiële crisis. Maar hoe gematigd ook, de Spaanse elites zullen zich over de hele lijn en permanent verzetten, zodat een onophoudelijke politieke inzet van de coalitiepartners nodig zal zijn. Iglesias schreef daarover in een brief aan de leden van Podemos:

“Rechtse partijen en de media-arm van de economische machten zullen hard toeslaan bij iedere stap die we zetten, hoe klein ook: we zullen een minderheid vormen in een regering met de PSOE, waarin we zullen geconfronteerd worden met veel beperkingen en tegenstellingen, en waarin we zullen moeten het hoofd bieden aan veel dingen. En nog eens, er zullen er zijn die veel miljoenen euro’s investeren en vele uren televisie besteden om ons te demoraliseren, frustreren en ons ervan te overtuigen dat we geen kans op slagen hebben.”

De voorbije weken hebben we al gezien hoeveel middelen daarbij ter beschikking staan van de Spaanse oligarchie, toen ze probeerden de onderhandelingen te dwarsbomen met juridische wapens. In december beschuldigden openbare aanklagers het regionale hoofd van Podemos in Madrid, Isa Serra, van openbare rustverstoring omwille van haar deelname aan een protest tegen huisuitzetting zes jaar geleden. En als de onderhandelingen tussen de PSOE en ERC naar een eindpunt gingen maakte de Centrale Verkiezingsraad, die een conservatieve meerderheid heeft, inderhaast een wet om de conservatieve Catalaanse premier Quim Torra en Junqueras te verhinderen hun verkozen functie op te nemen. De misdaad ter staving van Torra’s uitsluiting was zijn weigering om gele stroken te verwijderen van openbare gebouwen, opgehangen ter ondersteuning van de Catalaanse gevangenen.

De PSOE-Podemos coalitie kan nog veel meer dergelijke ‘juridische oorlogsvoering’ verwachten want de elites en de rechtse partijen zijn van plan hen constant met wettelijke middelen en de daaraan gekoppelde controverses in de media uit te dagen. In een dergelijke hogedrukatmosfeer zal het centristisch instinct van Sánchez waarschijnlijk vroeg of laat op de proppen komen. Zijn leiderschap van de PSOE was gekenmerkt door constante tactische zwenkingen; zijn weigering om een coalitie te vormen met Podemos verleden zomer was hoofdzakelijk te wijten aan zijn terughoudendheid om te regeren tegen de economische elites en de rechtervleugel van zijn eigen partij in.

Nu de werkgeversunie (CEOE) hard van leer trekt tegen de voorgenomen economische hervormingen van de coalitie (ze noemt ze ‘dichter bij het populisme dan bij de economische orthodoxie’) zal de verleiding voor de PSOE groot zijn om haar toezeggingen te doen verwateren, als ze al niet de meest controversiële ervan inslikt. In de voorbije jaren betoogde Iglesias dat alleen de aanwezigheid van Podemos in een kabinet kon verzekeren dat een door de PSOE geleide regering de nodige hervormingen zou doorvoeren. Voor hem is het gevaar om op sleeptouw genomen te worden en als kleine coalitiepartner zijn radicale identiteit te verliezen een risico dat men er moet bijnemen. In oktober zei Juan Carlos Monedero, medestichter van Podemos, daarover in Jacobin:

“Een op verandering gerichte (transformatieve) politieke kracht kan zich niet beperken tot protest, maar moet de belofte waarmaken dat je dingen via verkiezingen kunt veranderen. We hebben Podemos opgericht met de duidelijke bedoeling om te regeren, en als een instrument om alternatieven uit te werken, en niet enkel een oppositionele kracht te zijn.
We willen daarmee niet beweren dat er geen risico’s zijn. De institutionele logica van het besturen zou ertoe kunnen leiden dat onze transformatieve ingesteldheid verstikt wordt. Het is daarom essentieel dat onze regeringsdeelname gecombineerd wordt met een versterking van onze buitenparlementaire structuren.”

In de voorbije vijf jaar heeft Iglesias bewezen niet alleen een briljante communicator te zijn, maar ook een scherpzinnige politieke actor. Hij stak de kop terug boven water zelfs na herhaaldelijk afgeschreven geweest te zijn. Met minister van arbeid Yolanda Diaz heeft de Spaanse werkende klasse een bewezen bondgenoot; verleden jaar werd ze er nog van beschuldigd weerstand te bieden aan de veiligheidsdiensten toen ze met twee andere volksvertegenwoordigers van Podemos tussenkwam om stakende arbeiders te verdedigen tegen charges met de wapenstok van de politie.

Om de aanwezigheid van Podemos en het kabinet te doen wegen zullen de partijleiders middelen moeten vinden om druk uit te oefenen op de PSOE, in het bijzonder door momenten van verhoogde sociale mobilisatie te baat te nemen om Sánchez niet van koers te doen veranderen.

Dat zal allemaal niet gemakkelijk zijn. Maar geconfronteerd met toenemend Spaans nationalisme is het alternatief voor dit experiment dat centrum links en radicaal links samen brengt een regering van hard rechts en extreemrechts. Zo bekeken is mislukking geen optie.

 

Toegevoegd op 16 januari 2020: Een aanvulling op dit artikel is de uitgebreidere en minder optimistische analyse van Jaime Pastor, professor politieke wetenschappen, lid van Podemos en van Anticapitalistas. Zijn artikel verscheen in het Spaans op Viento Sur (waarvan Pastor uitgever is) en in Engelse vertaling  op No Borders.


(*) Tommy Greene is een freelance journalist en vertaler gevestigd in Madrid.
Eoghan Gilmartin is schrijver, vertaler en medewerker van Jacobin, eveneens gevestigd in Madrid.

Voetnoten

  1. Vertaalde uittreksels en video op De Wereld Morgen.
  2. Bedoeld is het alleen-regeren van ofwel de rechtse Partido Popular, of de centrumlinkse PSOE. [Noot van de vertaler]
  3. Izquierda Unida is de partner van Podemos in Unidas Podemos. Izquierda Unida ontstond in de jaren ’80 als coalitie rond de Spaanse communistische partij.[Noot van de vertaler]
  4. Zie Ander Europa, De Spaanse ‘muilkorfwet’ of de dreiging van de Staat [Noot van de vertaler]

 

Een reactie op ““Podemos kan het bestuur in Spanje veranderen””

  1. Er kan niets goeds uit die verbintenis komen. En het is een feit!

Laat een reactie achter

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *